Dienstverlening hospice niet te vergelijken met hotel

In de btw-richtlijn is bepaald dat de lidstaten vrijstelling verlenen voor ziekenhuisverpleging en medische verzorging en daarmee nauw samenhangende handelingen. Deze vrijstelling is in de Wet OB 1968 opgenomen met als omschrijving het verzorgen en het verplegen van in een inrichting opgenomen personen, alsmede de handelingen die daarmee nauw samenhangen. Onder handeling zijn begrepen het verstrekken van spijzen en dranken, geneesmiddelen en verbandmiddelen aan die personen.

De rechtbank Noord Nederland heeft onlangs geoordeeld dat de diensten, die een hospice verleent, onder deze vrijstelling vallen. De exploitant van het hospice had verzoeken om teruggaaf van btw gedaan, die door de Belastingdienst zijn afgewezen. De exploitant was van mening dat het hospice één prestatie verricht, bestande uit het tegen vergoeding verstrekken van logies en verteer voor kortdurend verblijf. De verpleging en verzorging gebeurde niet door de exploitant, maar door vrijwilligers en externe zorgverleners. Het verlenen van logies voor een korte periode is een belaste activiteit waarop het lage tarief van toepassing is. De inspecteur stelde zich op het standpunt dat het hospice één samengestelde prestatie verricht, erop gericht om patiënten in de laatste levensfase ondersteuning en palliatieve zorg te laten ontvangen.

Volgens de rechtbank verricht het hospice één economische prestatie waarvan de kern is het doen verzorgen en verplegen van gasten in hun laatste levensfase. Het kenmerkende element van een prestatie moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van de modale consument. Voor die consument, in dit geval de gasten van het hospice, gaat het om het totaalpakket. Dat het hospice de verzorging en verpleging feitelijk niet zelf uitvoert, maakt naar het oordeel van de rechtbank geen verschil.

De gasten kunnen hun eigen bijdrage voor verblijf in het hospice vergoed krijgen vanuit de aanvullende zorgverzekering. Dat vormt een belangrijke aanwijzing voor het feit dat de dienst niet in de kern bestaat uit het verstrekken van verblijf. Bovendien is een indicatie van een huisarts vereist om in het hospice te kunnen verblijven. Deze kenmerken maken dat een hospice iets heel anders is dan een hotel. De rechtbank komt vervolgens tot het oordeel dat de door het hospice verrichte prestatie valt onder de vrijstelling voor medische verzorging.

Bron: Rechtbank Noord-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBNNE20242483, 23/2011 | 01-07-2024

Toepassing werktuigenvrijstelling op zonnepanelen

Een ondernemer huurt het dak van een distributiecentrum om daarop zonnepanelen (hierna: PV-installatie) te leggen voor de opwekking van zonne-energie. De eigenaar van het distributiecentrum heeft voor de ondernemer een recht van opstal gevestigd voor de PV-installatie op het dak. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de PV-installatie vastgesteld op € 2.891.000 en tegelijkertijd een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. De ondernemer stelt dat de werktuigenvrijstelling op de installatie van toepassing is. Uiteindelijk komt de zaak bij het hof. Hoe oordeelde het hof? Is de werktuigenvrijstelling van toepassing op de PV-installatie?

Standpunt van de ondernemer

De ondernemer stelt dat de werktuigenvrijstelling van toepassing is op de zonnepanelen en het onderstel. Volgens hem is de PV-installatie geen opzichzelfstaand gebouwd eigendom. De ondernemer voert ter onderbouwing hiervan meerdere argumenten aan. Ten eerste liggen de zonnepanelen los op het dak en zijn zij niet vastgemaakt aan het distributiecentrum. Ten tweede hebben de zonnepanelen en het onderstel geen bouwkundige zelfstandigheid, aangezien de zonnepanelen niet overeind blijven zonder het dak. Ten slotte maakt het recht van opstal niet dat de PV-installatie een opzichzelfstaand gebouw wordt.

Oordeel van de rechtbank

Op grond van de Wet WOZ wordt de waarde van de werktuigen, die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden, buiten beschouwing gelaten als deze zonder beschadiging kunnen worden verwijderd en niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken (de werktuigenvrijstelling). De Waarderingskamer heeft een hulpmiddel gepubliceerd op haar website waarmee aan de hand van vijf punten kan worden bepaald of de werktuigenvrijstelling van toepassing is op een bedrijfsmatig gebruikte zonnepaneleninstallatie. Partijen zijn het oneens over de volgende twee punten: is de PV-installatie een opzichzelfstaand gebouwd eigendom en blijft de uiterlijke herkenbaarheid van de installatie na verwijdering van de zonnepanelen behouden. De rechtbank oordeelt dat als het gebouw verdwijnt, de PV-installatie ook verdwijnt, waardoor het geen opzichzelfstaand gebouwd eigendom kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is de PV-installatie zonder zonnepanelen niet meer herkenbaar als werktuig. De rechtbank verklaart het beroep van de ondernemer ongegrond. De ondernemer gaat daarna in hoger beroep.

Oordeel van het hof

Het hof merkt op dat het begrip “gebouwd eigendom” ruim moet worden uitgelegd. Van een gebouwd eigendom is ook sprake bij werken, die naar aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. Niet van belang is of het technisch mogelijk is het werk te verplaatsen. Naar het oordeel van het hof is de PV-installatie bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven. De PV-installatie is een technisch complex geheel. De zonnepanelen en het onderstel zijn verzwaard met ballast zodat de installatie niet los van het dak kan komen. Daaruit blijkt de bedoeling van de bouwer dat de installatie bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Dat wordt ook ondersteund door het huuraanvullende opstalrecht voor de duur van twintig jaar. Omdat de PV-installatie een gebouwd eigendom is, kan de werktuigenvrijstelling hierop niet van toepassing zijn.

Conclusie

De ondernemer kreeg geen gelijk van het hof. De PV-installatie wordt geacht duurzaam op het dak te blijven liggen en voldoet daarmee niet aan de criteria voor de werktuigenvrijstelling. De waarde van de PV-installatie blijft dus onderworpen aan de onroerendezaakbelasting. 

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2024997, BK-23/884 | 04-06-2024

Nakijken van scripties en onderwijsvrijstelling

Een ondernemer biedt als dienst aan het nakijken van scripties voor studenten. De ondernemer stelt dat deze dienst onder de onderwijsvrijstelling valt en daarom is vrijgesteld van btw. De inspecteur is het hiermee oneens, wat leidde tot een procedure. Hoe oordeelden de rechtbank en het hof over deze kwestie? Is het nakijken van een scriptie vrijgesteld van btw?

Casus

De klanten van de ondernemer zijn studenten, die hun scriptie laten nakijken alvorens deze in te dienen bij de onderwijsinstelling. Hiervoor heeft de ondernemer overeenkomsten van opdracht gesloten met editors, die minstens een bacheloropleiding moeten hebben afgerond op het terrein van taal en onderwijs. De ondernemer stelt dat deze dienst als algemeen vormend onderwijs kan worden beschouwd, omdat de studenten schrijf- en taalvaardigheden leren door hun scriptie te laten beoordelen, een feedbackbrief te ontvangen en vragen te kunnen stellen. De studenten moeten uiteindelijk zelf de wijzigingen in hun scriptie doorvoeren, wat volgens de ondernemer neerkomt op kennisoverdracht en dus aanvullend onderwijs vormt, met name ‘huiswerk- en scriptiebegeleiding’. Vakinhoudelijke controle van de scripties biedt de ondernemer niet aan.

De inspecteur betwist deze zienswijze en stelt dat geen sprake is van algemeen vormend onderwijs dat is vrijgesteld van btw. Volgens de inspecteur is de term "aanvullend onderwijs" niet erkend in de btw-regelgeving. Bijlessen en examentrainingen zijn volgens een besluit wel vrijgesteld van btw, maar de dienst van de ondernemer valt hier niet onder, omdat geen sprake is van kennisoverdracht, aldus de inspecteur.

Oordeel van de rechtbank en het hof

Zowel de rechtbank als het hof oordeelt dat de ondernemer niet kan worden geacht studenten te trainen in het schrijven van een scriptie, aangezien de studenten een reeds geschreven scriptie inleveren. De editors geven optioneel tegen betaling feedback over de structuur, maar de ondernemer beoordeelt niet de kwaliteit van de inhoud. De ondernemer heeft bevestigd dat geen sprake is van inhoudelijke begeleiding of een nakijkdienst. De rechtbank en het hof oordelen dat geen sprake is van bijlessen, die onder de onderwijsvrijstelling vallen, omdat de benodigde kennisoverdracht ontbreekt.

Conclusie

Het nakijken van scripties is niet vrijgesteld van btw. Er is geen sprake van bijlessen of examentrainingen die onder de onderwijsvrijstelling vallen, aangezien er geen directe kennisoverdracht plaatsvindt zoals vereist is voor deze vrijstelling.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20241769, 23/480 tot en met 23/483 | 12-06-2024