Kamervragen Tozo voor grensondernemers

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Kamervragen beantwoord over de toepassing van de Tozo voor grensondernemers. Ondernemers die niet in Nederland wonen maar wel in Nederland hun bedrijf hebben, komen in Nederland niet in aanmerking voor bijstand voor levensonderhoud. Daarvoor moeten zij zich in hun woonland melden. Wel komen zij in aanmerking voor andere voorzieningen, zoals een lening voor bedrijfskapitaal van maximaal  € 10.157 tegen een verlaagd rentepercentage. Als deze ondernemers aan de voorwaarden voldoen, komen zij in aanmerking voor de TVL, de NOW en de TOA.

De TONK is evenals de Tozo een vorm van sociale bijstand. Dergelijke uitkeringen worden niet geëxporteerd. Vanwege het gelijkheidsbeginsel is het niet mogelijk om enkel zelfstandigen die in Duitsland of België wonen en een bedrijf in Nederland voeren voor een uitkering voor levensonderhoud in aanmerking te laten komen. Dat zou betekenen dat zelfstandig ondernemers binnen de hele EU, de EER en Zwitserland een beroep zouden kunnen doen op de Tozo-uitkering als zij een onderneming in Nederland hebben.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2021-0000004911 | 27-01-2021

Btw-heffing bij levering in het kader van sale-en-lease-backtransactie

Het begrip levering van goederen in de omzetbelasting verwijst niet naar de civielrechtelijke eigendomsoverdracht, maar naar elke handeling tot overdracht van een lichamelijke zaak waardoor de wederpartij feitelijk als eigenaar over die zaak kan beschikken. De macht om als eigenaar over een goed te beschikken houdt onder meer in dat degene aan wie die macht is overgedragen de mogelijkheid heeft om besluiten te nemen die de rechtstoestand van het betrokken goed kunnen beïnvloeden, waaronder met name het besluit om het goed te verkopen. Aan de hand van de feitelijke omstandigheden moet worden bepaald of een dergelijke overdracht zich voordoet.

Een woningcorporatie verkocht een appartementencomplex kort na de oplevering en ingebruikname. De verkoop vond plaats onder de voorwaarde dat de corporatie het complex voor een periode van 25 jaar van de koper huurde. De corporatie verzorgde het beheer van het appartementencomplex tegen een door de koper te betalen vergoeding. Ter zake van de levering van het appartementencomplex heeft de woningcorporatie geen omzetbelasting op aangifte voldaan. Volgens de corporatie was sprake van een overgang van een algemeenheid van goederen. Een dergelijke overgang is geen levering voor de omzetbelasting. Volgens de Belastingdienst ging het om een belaste levering van een onroerende zaak binnen twee jaar na de eerste ingebruikneming. De Belastingdienst legde een naheffingsaanslag omzetbelasting op.

Hof Den Haag was van oordeel dat de sale‑en‑lease-backtransactie geen levering in de zin van de omzetbelasting was, omdat de macht om als eigenaar over het complex te beschikken niet op de koper was overgegaan. Omdat volgens het hof geen sprake was van een transactie of handeling waarvoor omzetbelasting is verschuldigd, heeft het hof zich niet uitgelaten over de vraag of sprake was van de overgang van een algemeenheid van goederen.

Volgens de Hoge Raad valt niet uit te sluiten dat degene, die niet de juridische eigendom van een zaak heeft, voor de heffing van omzetbelasting toch de macht heeft om feitelijk als eigenaar over de zaak te beschikken. Dit is het geval bij een onherroepelijke volmacht van de juridische eigenaar om de zaak te vervreemden of te bezwaren, of wanneer de juridische eigenaar zich ertoe heeft verplicht op verzoek mee te werken aan overdracht van de zaak aan een derde. Beperkingen in de bevoegdheid van de juridische eigenaar om een goed te verkopen of anderszins erover te beschikken, rechtvaardigen niet zonder meer het oordeel dat hij voor de heffing van omzetbelasting niet de macht heeft om feitelijk over het goed te beschikken als ware hij de eigenaar.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de staatssecretaris van Financiën gegrond verklaard. Uit het oordeel van het hof blijkt niet dat het hof de vereiste toetsing van de overdracht heeft verricht. Volgens de Hoge Raad brengen de tussen de woningcorporatie en de koper gesloten overeenkomst en de akte van levering niet mee dat de macht om als eigenaar over het appartementencomplex te beschikken niet is overgedragen aan de koper. Uit de overeenkomst en de akte blijkt niet dat de corporatie de bevoegdheid heeft behouden om besluiten te nemen die de rechtstoestand van het appartementencomplex kunnen beïnvloeden of dat zij een onherroepelijke volmacht heeft tot het vervreemden of bezwaren van het appartementencomplex. Er is sprake van een levering van het appartementencomplex binnen twee jaar na de eerste ingebruikneming. Een dergelijke levering is verplicht belast met omzetbelasting. Volgens de Hoge Raad is de sale‑en‑lease‑backtransactie meer dan een zuiver financiële transactie om de liquiditeit van de corporatie te verhogen. Anders dan het hof heeft geoordeeld is deze transactie niet vrijgesteld.

Van een overgang van een algemeenheid van goederen was geen sprake. Daarvoor is vereist dat de corporatie (een gedeelte van) haar onderneming aan de koper heeft overgedragen en (dat gedeelte van) die onderneming door de koper wordt voortgezet.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2021154, 19/00699 | 28-01-2021

Inkomensafhankelijke combinatiekorting en co-ouderschap

De inkomensafhankelijke combinatiekorting is een aanvullende heffingskorting voor ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren. Recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting is er voor de belastingplichtige op wiens adres in een kalenderjaar ten minste zes maanden een kind staat ingeschreven dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt. In het geval van co-ouderschap, waarbij beide ouders niet samenwonen maar de zorg voor de kinderen gelijkelijk verdelen, hebben beide ouders recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, ondanks dat het kind slechts bij een van de ouders kan staan ingeschreven.

In de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting is bepaald dat voor de toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting een kind, dat niet op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven, beschouwd wordt op hetzelfde woonadres te staan ingeschreven als het kind doorgaans ten minste drie hele dagen per week in elk van beide huishoudens verblijft. Ook als de ouders de zorg voor het kind gelijkelijk verdelen in een ander duurzaam ritme dan drie dagen per week in ieder huishouden hebben beide ouders recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. In de toelichting op de Uitvoeringsregeling is vermeld dat aan de eis van ten minste drie hele dagen is voldaan als het kind 3 x 24 uur in de week bij de belastingplichtige verblijft en de overige dagen van de week doorgaans bij de andere ouder.

De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Den Haag over de inkomensafhankelijke combinatiekorting vernietigd. Het hof was van oordeel dat het door de belastingplichtige overgelegde verblijfschema voldeed aan het criterium van ten minste drie hele dagen per week. Dat oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het kind verbleef de ene week van woensdagochtend tot donderdagavond en van zaterdagochtend tot maandagochtend bij de belanghebbende. De andere week was het kind van woensdagochtend tot donderdagavond bij de belanghebbende. Het kind stond ingeschreven bij de andere ouder. Het schema voldeed niet aan de eis dat beide ouders de zorg voor het kind gelijkelijk verdelen. Het aantal uren dat het kind bij de ene ouder verbleef verschilde teveel van het aantal uren dat het kind bij de andere ouder verbleef. De belanghebbende in deze procedure had geen recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2021142, 20/01427 | 28-01-2021