Tijdstip waardering nalatenschap

De erfbelasting is een tijdstipbelasting. Dit betekent dat het moment van overlijden bepalend is voor de vaststelling van de waarde van de erfrechtelijke verkrijging. Omstandigheden, die zich voordoen na het moment van overlijden, zoals waardemutaties, zijn niet van belang voor de bepaling van de waarde van de verkrijging.

De waarde van een effectenportefeuille in een nalatenschap was inzet van een procedure over een aanslag erfbelasting. De effectenportefeuille bestond uit een effectenrekening, een vermogensrekening en een effectendepot. De erfgenamen hebben na de ontvangst van de verklaring van erfrecht de bank opdracht gegeven om de effectenportefeuille te liquideren. De opbrengst bij liquidatie van de effectenportefeuille is aan de erfgenamen uitgekeerd. De uitkering bedroeg € 1,26 miljoen. De waarde van de effectenportefeuille op de dag voor de overlijdensdatum van de erflater bedroeg € 1,47 miljoen. De vraag was over welk bedrag de erfbelasting moest worden berekend.

Bij de berekening van de belaste verkrijging is de inspecteur uitgegaan van een waarde van de effectenportefeuille van € 1,47 miljoen. Dat is overeenkomstig de bepalingen van de wet. Volgens de rechtbank is bij de wijze van vaststelling van de waarde van de verkrijging geen sprake van een ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht. Met de keuze voor het systeem van de erfbelasting heeft de wetgever de hem toekomende ruime beoordelingsmarge niet overschreden. De heffing van erfbelasting vormt voor de erfgenaam geen individuele en buitensporige last.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20232818, BRE 21/3451 | 23-04-2023

Toepassing bedrijfsopvolgingsregeling na eerdere splitsing

De bedrijfsopvolgingsregeling houdt in dat op verzoek een voorwaardelijke vrijstelling van schenk- of erfbelasting wordt verleend voor de verkrijging van ondernemingsvermogen. Onder ondernemingsvermogen worden ook aanmerkelijkbelangaandelen in een vennootschap verstaan, mits de vennootschap een materiele onderneming drijft. Voor toepassing van de regeling bij schenking moet de schenker de aanmerkelijkbelangaandelen ten minste vijf jaar in bezit hebben gehad. Dat is de directe bezitstermijn. De vennootschap moet ten minste vijf jaar een onderneming hebben gedreven. Dat is de indirecte bezitstermijn. De bedrijfsopvolgingsregeling is van toepassing op de waarde van de materiële onderneming, vermeerderd met de waarde van beleggingsvermogen voor zover dat niet meer bedraagt dan 5% van de waarde van de materiële onderneming.

Een schenker had via een holding-bv een belang van 49% in een andere bv, die twee activiteiten verrichtte. Een andere holding-bv had de overige 51% van de aandelen. In 2011 werd de bv gesplitst en kreeg de schenker een 100%-belang in activiteit 1. De voormalige 51%-aandeelhouder kreeg door de splitsing een 100%-belang in activiteit 2. De schenking van het aanmerkelijk belang vond plaats in 2013. Volgens de rechtbank was op dat moment voor slechts 49% voldaan aan de bezitseis van vijf jaar. Voor de bij de splitsing verkregen 51% van deze activiteit was dat niet het geval. De bedrijfsopvolgingsregeling was naar het oordeel van de rechtbank slechts gedeeltelijk van toepassing.

In hoger beroep oordeelde Hof Den Bosch anders. De bv dreef volgens het hof slechts één onderneming. Het oorspronkelijke 49%-belang is door de splitsing van de activiteiten een 100%-belang geworden in de onderneming, die als zodanig al vijf jaar in die vorm werd gedreven. Volgens het hof is niet relevant of en in hoeverre de schenker voorheen slechts voor een gedeelte een belang had in die onderneming. De omstandigheid, dat het belang van de schenker door de splitsing de gehele onderneming omvatte, staat aan de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling niet in de weg.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd. Voor de indirecte bezitstermijn is mede van belang of de aan de vennootschap toegerekende activiteiten van haar dochtermaatschappijen één onderneming vormden en of de schenker bij de splitsing een met haar indirecte aandelenbelang overeenstemmend gedeelte van die activiteiten heeft verkregen. Per onderneming moet worden beoordeeld of de schenker aan de indirecte bezitseis voldoet. Daarom had het hof moeten beoordelen of de inspecteur terecht heeft gesteld dat de dochtermaatschappijen voorafgaande aan de splitsing minimaal twee objectieve ondernemingen dreven. Het hof heeft dat niet gedaan. Hof Arnhem-Leeuwarden moet de zaak nu verder behandelen.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2023647, 21/04462 | 20-04-2023

Bedrijfsopvolgingsregeling van toepassing bij verhuur onderneming

De Successiewet kent een voorwaardelijke vrijstellingsregeling voor de verkrijging van ondernemingsvermogen. Deze zogeheten bedrijfsopvolgingsregeling geldt zowel voor de erfbelasting als voor de schenkbelasting. Om de vrijstelling van toepassing te laten zijn, moet de verkrijger voldoen aan het voortzettingsvereiste. Dat houdt in dat de verkrijger de onderneming gedurende ten minste vijf jaar voortzet. De regeling geldt onder voorwaarden ook voor aandelen in een rechtspersoon, die een materiële onderneming drijft.

De staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van Hof Den Bosch over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet. De procedure heeft betrekking op de verkrijging in 2014 van alle aandelen in een holding door schenking. Een dochtermaatschappij was eigenaar van een benzinestation, dat werd verhuurd aan een kleindochtervennootschap van de holding. In de loop van 2015 werd de exploitatie van het benzinestation verhuurd aan een derde voor een periode van vijf jaar. Na afloop van de huurperiode is het benzineservicestation verkocht aan de exploitant.

Volgens Hof Den Bosch is voldaan aan het voortzettingsvereiste. De bedrijfsopvolgingsregeling sluit voor wat betreft het voortzettingsvereiste bij het stakings- en vervreemdingsbegrip uit de Wet IB 2001 aan. Voor de inkomstenbelasting leidt de verhuur van een aanvankelijk zelf gedreven onderneming niet tot een staking of een overdracht van die onderneming. Het hof ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat dit voor de bedrijfsopvolgingsregeling anders zou zijn.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221793, 21/03796 | 01-12-2022