Tijdstip opleggen aanslag schenkbelasting

De Algemene Wet inzake Rijksbelastingen bepaalt dat de bevoegdheid om een aanslag vast te stellen drie jaar na het tijdstip, waarop de belastingschuld is ontstaan, vervalt. Voor de schenkbelasting gaat de driejaarstermijn, als geen aangifte is gedaan, lopen op de dag van inschrijving van de akte van overlijden van de schenker of de begiftigde in de registers van de burgerlijke stand. De wettekst schrijft niet voor, dat wordt aangesloten bij het eerste overlijden van een van hen. Het is dus niet zo dat, als geen aanslag wordt opgelegd binnen drie jaar na het overlijden van de schenker, de Belastingdienst niet langer bevoegd is een aanslag op te leggen.

Uit de parlementaire behandeling van de wijziging van de Successiewet volgt dat de wetgever zich heeft gerealiseerd dat de verjaringstermijn voor de schenkbelasting bij natuurlijke personen tientallen jaren kan lopen. Voor het aansluiten bij het overlijden van de schenker of de begiftigde is gekozen omdat bij een overlijden kan blijken dat in het verleden niet aangegeven schenkingen zijn gedaan.

Naar het oordeel van de Rechtbank Noord-Holland heeft de Belastingdienst een aanslag schenkbelasting mogen opleggen voor een in 2006 gedane schenking van € 4 miljoen. De schenker is in 2007 overleden. De Belastingdienst kwam pas op de hoogte van de schenking na een inkeermelding van de begiftigde. In het kader van deze melding is bevestigd dat de schenking heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat in 2006 geen aangifte is gedaan van de schenking. De Belastingdienst is ook niet voor de inkeerdatum op de hoogte gesteld van de schenking. Dat is twaalf jaar na het overlijden van de schenker. De Belastingdienst kon niet al bij het overlijden van de schenker weten van de schenking. Omdat de begiftigde nog in leven is, is de aanslag tijdig opgelegd.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20241875, HAA 21/6130 | 08-01-2024

Schenking bij aangaan huwelijkse voorwaarden?

Een man en een vrouw zijn al drieëndertig jaren elkaars geliefden, maar tot een huwelijk was het nog nooit gekomen. In 2015 besloten ze echter in gemeenschap van goederen te trouwen. In 2017 gingen ze huwelijkse voorwaarden aan, waarbij overeengekomen werd dat 90% van het vermogen aan mevrouw werd toebedeeld. Meneer overleed in datzelfde jaar. De inspecteur legde, uitgaande van een 50-50 verdeling, een aanslag erfbelasting op ter waarde van € 1,2 miljoen. Mevrouw was het niet eens met deze 50-50 verdeling en ging in beroep bij de rechtbank, die haar ongelijk gaf. Ook het hoger beroep leidde niet tot het gewenste resultaat. Uiteindelijk kwam de zaak bij de Hoge Raad. De rechtsvraag, die speelt, is of sprake was van een schenking van 40% van het vermogen toen meneer en mevrouw de huwelijkse voorwaarden aangingen.

Volgens de inspecteur was sprake van een schenking. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een schenking, omdat het aangaan van de huwelijkse voorwaarden niet leidde tot een vermogensverschuiving tussen de echtgenoten. Het hof oordeelde dat mevrouw bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden niet over 90% van de in de huwelijksgoederengemeenschap aanwezige goederen kon beschikken of aanspraak kon maken op dat deel als haar afzonderlijk toebehorend vermogensbestanddeel. Desondanks gaf het hof de inspecteur gelijk op grond van fraus legis, wat betekent dat, ondanks dat er geen sprake was van een schenking, het toch tegen de doel en strekking van de wet was. Het hof oordeelde dat het ontlopen van erfbelasting de reden was voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden. Gezien het feit dat meneer ernstig ziek was ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, was dit voor het hof een zwaarwegend argument om te stellen dat er sprake was van wetsontduiking. Het hof oordeelde dat het aangaan van de huwelijkse voorwaarden gelijkgesteld wordt met een schenking binnen 180 dagen voor het overlijden. Dit betekent dat de schenking als erfenis gezien wordt welke belast is met erfbelasting. 

De Hoge Raad oordeelde echter anders. Volgens de Hoge Raad is alleen sprake van een schenking als het ontwijken van erfbelasting het doorslaggevende motief is voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden en dit in strijd is met het doel en de strekking van de wet. In deze casus was daar geen sprake van. Mevrouw bewees, dat, hoewel meneer al jaren ernstig ziek was, hij niet terminaal ziek was en het levenseinde allerminst zeker was. Het was zelfs mogelijk dat mevrouw eerder zou overlijden dan meneer. De Hoge Raad gaf mevrouw daarom gelijk: op het moment dat de huwelijkse voorwaarden werden aangegaan, was geen sprake van een belaste schenking.

Gezien deze uitspraak, overweegt u wellicht om de bestaande algemene gemeenschap van goederen om te zetten in huwelijkse voorwaarden. De Hoge Raad heeft bevestigd dat zo'n omzetting niet als een belaste schenking wordt beschouwd. Bent u benieuwd hoe dit in uw situatie zou kunnen uitwerken? Wij helpen u graag verder. 

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2024239, 22/00619 | 15-02-2024

Legaat is geen schenking

Een legaat in een testament is geen schenking, maar een verkrijging krachtens erfrecht. Dat is de uitkomst van een procedure voor de Hoge Raad. Het legaat had betrekking op een bedrag van € 50.000, dat door de erflater is toegekend aan iemand die jarenlang onbezoldigd huishoudelijk werk voor hem heeft verricht. Eerder in de procedure stelde het hof vast dat het vorderingsrecht is ontstaan met het overlijden van de erflater. De belanghebbende kon tijdens het leven van de erflater geen aanspraak maken op het legaat. De door de belanghebbende geclaimde vrijstelling van schenkbelasting voor een schenking ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis is daarop niet van toepassing. Het legaat is een verkrijging krachtens erfrecht, die als zodanig dient te worden belast met erfbelasting.

De Hoge Raad merkt op dat een verkrijging krachtens erfrecht, die berust op de voldoening aan een natuurlijke verbintenis, geen schenking is. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest om de vrijstelling van schenkbelasting voor verkrijgingen ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis niet te laten gelden voor de erfbelasting.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20231789, 22/04790 | 21-12-2023