Vergeten renteaftrek eigen woning corrigeren via ambtshalve vermindering aanslag?

De inspecteur kan onjuiste aanslagen ambtshalve verminderen. Een te laat ingediend bezwaarschrift tegen een belastingaanslag wordt door de inspecteur aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. De mogelijkheid van ambtshalve vermindering is geregeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. Het beleid met betrekking tot de ambtshalve vermindering is opgenomen in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.

De Wet IB 2001 bevat een afzonderlijke bepaling betreffende de toepassing van ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting. Daarin is opgenomen dat de minister de gevallen, waarin ambtshalve vermindering plaatsvindt, aanwijst. In de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 zijn vijf gevallen opgesomd waarin geen ambtshalve vermindering wordt toegepast. Een daarvan is indien sprake is van een fiscale faciliteit waarop in de aangifte een beroep moet worden gedaan.

De vraag in een procedure bij de Hoge Raad is of een belastingplichtige recht heeft op ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting als in de aangifte is verzuimd om de aftrek van rente van de eigenwoningschuld te claimen voor een schuld die is aangegaan bij een ander dan een financiële instelling zoals een bank. De voor aftrek vereiste gegevens werden in het te laat ingediende bezwaarschrift verstrekt. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden had de belastingplichtige geen recht op ambtshalve vermindering omdat de aanslag niet te hoog was vastgesteld. Het recht op aftrek van de rente hangt volgens het hof samen met het tijdig aanleveren van de benodigde informatie.

De A-G merkt in zijn conclusie op dat van een fiscale faciliteit geen sprake is. Toepassing van de renteaftrek in de eigenwoningregeling vindt niet op verzoek plaats, maar vloeit rechtstreeks uit de wet voort wanneer aan de geldende vereisten is voldaan. Het niet tijdig doen van een beroep op een aftrekpost is geen uitzonderingsgrond voor ambtshalve vermindering. Wanneer de betaalde rente niet is afgetrokken, is de aanslag te hoog, mits aan alle voorwaarden voor aftrek is voldaan. Het is niet zo dat een aanslag pas ‘te hoog’ is wanneer daarvan achteraf het bewijs wordt geleverd. De opvatting dat een aanvankelijk verzuim om de vereiste gegevens te verstrekken niet kan worden hersteld via een verzoek om ambtshalve vermindering vloeit niet dwingend voort uit de tekst van de eigenwoningregeling, is in strijd met de bedoeling daarvan en is ook in strijd met tekst en doelstelling van de wettelijke regeling van de ambtshalve vermindering.

Naar de mening van de A-G heeft de belastingplichtige aan de vereisten voor ambtshalve vermindering van de aanslag voldaan door bij het verzoek alsnog de benodigde gegevens te verstrekken aan de inspecteur.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2021730, 20/03558 | 28-07-2021

Belastingheffing box 3 in 2017 en 2018 in strijd met discriminatieverbod

De rechtbank Noord-Nederland heeft twee zogenaamde proefprocedures in het kader van de aanwijzing massaal bezwaar box 3 voor de jaren 2017 en 2018 behandeld. Volgens de rechtbank is het box 3-stelsel in deze jaren in strijd met het discriminatieverbod van het EVRM.

Gezien de opzet van het box 3-stelsel, zoals dat vanaf 2017 geldt, realiseert de wetgever zich dat sparen en beleggen verschillende activiteiten zijn. Volgens de door de wetgever veronderstelde marktrendementen zijn de inkomsten uit beleggen in 2017 immers 3,3 maal en in 2018 14,9 maal hoger dan de inkomsten uit sparen. De wetgever weet ook dat een groep van circa 40% van de belastingplichtigen met een box 3-vermogen uitsluitend spaart. Gelet op die kennis is volgens de rechtbank de keuze om alle belastingplichtigen met een box 3-vermogen gelijk te behandelen voor wat betreft de veronderstelde samenstelling van hun vermogen van iedere redelijke grond ontbloot. De wetgever kiest er immers bewust voor om ook de groep, die uitsluitend spaart, te belasten alsof zij hun vermogen deels belegd hebben. De door de wetgever gehanteerde rechtvaardiging om niet aan te sluiten bij de werkelijke samenstelling van het vermogen kan naar het oordeel van de rechtbank de keuze om een groep van 40% van de belastingplichtigen te confronteren met een hogere belastingdruk niet rechtvaardigen.

De rechtbank heeft geen mogelijkheden om het ontstane rechtstekort te repareren. Dat zal de wetgever moeten doen. Dat geldt ook als de rechtbank tot het oordeel zou komen dat de box 3-heffing eveneens in strijd is met het in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM opgenomen recht op het ongestoord bezit. De rechtbank heeft de beroepen daarom, ondanks het oordeel dat de box 3-heffing in strijd is met artikel 14 EVRM, ongegrond verklaard.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBNNE20213208, LEE 20/1710 en 20/1711 | 01-08-2021

Rechtbank vindt regeling aftrek specifieke zorgkosten discriminerend

Specifieke zorgkosten zijn uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp voor de belastingplichtige zelf, zijn partner en zijn kinderen als zij jonger zijn dan 27 jaar. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn aftrekbaar voor zover ze een inkomensafhankelijke drempel overschrijden. Bepaalde zorgkosten zijn uitgesloten van aftrek. Tot de uitgesloten kosten behoren uitgaven voor een ivf-behandeling voor een vrouw die ten tijde van de behandeling 43 jaar of ouder is en uitgaven voor de eerste twee ivf-behandelingen indien meer dan één embryo per poging wordt teruggeplaatst en de vrouw ten tijde van de behandeling jonger is dan 38 jaar.

Volgens de rechtbank Gelderland zijn uitgaven voor een ivf-behandeling geen specifieke zorgkosten voor twee partners van het mannelijke geslacht. Dat zij samen geen kinderen kunnen krijgen hangt niet samen met onvruchtbaarheid maar met het niet-medische gegeven dat twee personen van het mannelijke geslacht geen kinderen kunnen krijgen zonder de hulp van een persoon met het vrouwelijke geslacht. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van uitgaven voor een specialistische behandeling die bedoeld is om de nadelige gevolgen van een afwijking te verhelpen of de daaruit voortvloeiende bezwaren te verlichten.

De rechtbank is wel van oordeel dat de wettelijke regeling in strijd is met het algemene discriminatieverbod van het EVRM. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van gelijke gevallen is niet vereist dat de situaties identiek zijn. Volgens de rechtbank is de situatie van een homostel vergelijkbaar met de situatie van stellen en vrouwen die door onvruchtbaarheid niet op een natuurlijke wijze een kind kunnen krijgen en die een ivf-behandeling ondergaan om hun kinderwens te realiseren. Deze groepen worden geconfronteerd met grotere uitgaven dan stellen en vrouwen die op een natuurlijke wijze zwanger kunnen raken. Daarmee is sprake van buitengewone uitgaven die hun draagkracht aantasten. De rechtbank ziet geen relevant verschil tussen een vrouw die vanwege onvruchtbaarheid van zichzelf of haar partner niet zwanger kan worden en twee mannen die nooit op een natuurlijke wijze samen een kind kunnen krijgen. Er is sprake van een ongelijke behandeling doordat homostellen de kosten van een ivf-behandeling niet in aftrek mogen brengen. De rechtbank kan echter geen rechtsherstel bieden, omdat daarvoor de wettelijke regeling moet worden uitgebreid. De rechtbank heeft de keuze voor de wijze waarop rechtsherstel kan worden geboden aan de wetgever overgelaten.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20213995, | 27-07-2021