Rechtbank draait berekening belastingrente terug

Belastingrente wordt berekend bij het opleggen van een aanslag inkomstenbelasting over de periode die aanvangt zes maanden na afloop van het belastingjaar tot de dag waarop de aanslag invorderbaar is. Er wordt geen belastingrente berekend als de aanslag wordt opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte, mits de aangifte is ingediend voor 1 mei van het jaar volgend op het belastingjaar. De berekening van belastingrente wordt beperkt als niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aangifte is ingediend voor 1 mei, maar de aanslag wel is vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte. In dat geval eindigt de periode waarover belastingrente wordt berekend uiterlijk 19 weken na de datum van ontvangst van de aangifte.

De Hoge Raad heeft bepaald dat onder omstandigheden op grond van de beginselen van behoorlijk bestuur de berekening van belastingrente moet worden beperkt of achterwege gelaten.

De rechtbank heeft met toepassing van het evenredigheidsbeginsel geoordeeld dat geen belastingrente mag worden berekend in de volgende situatie. Nadat eerder naar aanleiding van een gezamenlijke aangifte van twee fiscale partners een aanslag werd opgelegd en betaald, dienden de partners gewijzigde aangiften in. Daardoor kreeg een van de partners € 18.091 aan betaalde belasting terug en moest de andere partner € 15.323 aan belasting betalen. Over het te betalen bedrag aan belasting werd belastingrente berekend. De Belastingdienst heeft over de gehele periode waarover belastingrente in rekening is gebracht de beschikking gehad over een hoger bedrag dan de uiteindelijk door beide partners gezamenlijk verschuldigde belasting. Volgens de rechtbank leidt een letterlijke toepassing van de wet in deze situatie tot een uitkomst die niet evenredig is met doel en strekking van de wet. De rechtbank heeft de beschikking belastingrente daarom vernietigd.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL2021497, AWB 20/4912 | 02-02-2021

Prejudiciële vragen over weigeren gemachtigde

De Rechtbank Gelderland heeft prejudiciële vragen gesteld over het weigeren van een gemachtigde tegen wie ernstige bezwaren bestaan. De rechtbank wil weten of het mogelijk is iemand voor een bepaalde tijd als gemachtigde te weigeren, bijvoorbeeld voor een periode van drie jaar. Een andere vraag van de rechtbank is of het mogelijk is een gemachtigde te weigeren in alle zaken die bij de rechtbank aanhangig zijn en waarin deze persoon optreedt als vertegenwoordiger. Ten slotte wil de rechtbank weten of de Algemene wet bestuursrecht een grondslag geeft om naast een gemachtigde tegen wie ernstige bezwaren bestaan ook alle (rechts)personen die onder zijn (feitelijke) leiding staan te weigeren.

De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2020 geoordeeld dat de beslissing om een gemachtigde te weigeren beperkt is tot de zaak en de instantie waarin deze beslissing is genomen. De Algemene wet bestuursrecht geeft de rechter geen grondslag om iemand in alle aanhangige of nog aanhangig te maken zaken als gemachtigde te weigeren. Het is ook niet mogelijk iemand voor een bepaalde duur te weigeren als gemachtigde. Als een natuurlijke persoon optreedt als gemachtigde in naam van een rechtspersoon, biedt de Algemene wet bestuursrecht geen grondslag om het tot ernstige bezwaren leidende optreden van de natuurlijke persoon toe te rekenen aan die rechtspersoon of aan andere personen.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2021141, 20/02446 | 28-01-2021