Tweemaal boete voor zelfde verzuim niet toegestaan

Voor het opleggen van bestuurlijke boetes geldt dat het bestuursorgaan geen boete oplegt als aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd. Als een boete voor een overtreding is vernietigd, kan daarna voor dezelfde overtreding niet opnieuw een boete worden opgelegd.

Hof Den Bosch moest de vraag beantwoorden of het niet betalen van aangegeven omzetbelasting een andere overtreding is dan het niet tijdig betalen van aangegeven omzetbelasting. Deze vraag kwam op in een procedure van een ondernemer die de omzetbelasting over een kalendermaand abusievelijk had betaald met het betalingskenmerk van een andere maand. Nadat eerst een boete voor niet betalen was opgelegd, die na bezwaar was vernietigd, volgde een tweede boete voor te laat betalen omdat de Belastingdienst als betaaldatum de datum van correctie van de eerdere betaling in het eigen automatiseringssysteem hanteert. Het hof is van oordeel dat het niet betalen van omzetbelasting eenzelfde overtreding is als het niet tijdig betalen daarvan. Beide feiten zijn gericht op bestraffing van het niet binnen de betaaltermijn betalen van de omzetbelasting. Beide feiten betreffen ook hetzelfde wettelijke voorschrift en de straffen op beide feiten zijn hetzelfde. Feitelijk omvat niet betalen ook het niet tijdig betalen, aldus het hof.

Het opleggen van een verzuimboete voor het niet tijdig betalen van omzetbelasting na het vernietigen van een verzuimboete voor het niet betalen van dezelfde omzetbelasting is een schending van het ne bis in idem-beginsel. Het opleggen van de tweede boete was onrechtmatig. De inspecteur had de eerste boete niet moeten vernietigen, indien hij op dat moment van mening was dat er te laat was betaald.

Het door de inspecteur ingenomen standpunt dat de aangegeven omzetbelasting pas is betaald op het moment dat de Belastingdienst het ontvangen bedrag heeft overgeboekt van het verkeerde naar het juiste tijdvak is in strijd met de Algemene wet bestuursrecht. 

Het onrechtmatig handelen van de inspecteur gaf de belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding. Als uitgangspunt geldt, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dat het iedere belastingplichtige, ongeacht zijn eigen expertise, vrij staat zijn zaken te laten behartigen door een derde, juist en vooral als het op procederen aankomt. In beginsel dient de rechter ervan uit te gaan dat rechtsbijstand op zakelijke basis door een derde beroepsmatig is verleend en dat aan die rechtsbijstand kosten zijn verbonden. Voor een uitzondering is plaats indien de inspecteur het tegendeel stelt en in geval van betwisting aannemelijk maakt. De inspecteur heeft in deze procedure wel gesteld dat de gemachtigde en de belanghebbende hebben aangestuurd op het verkrijgen van een vergoeding van de kosten van bezwaar voor een door een derde verleende rechtsbijstand, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet zakelijk hebben gehandeld.

Het hof wees erop dat een ogenschijnlijk zeer eenvoudige zaak zich heeft ontpopt tot een zaak waarin de inspecteur tot in hoger beroep een gebrek in de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst verdedigt op juridisch onjuiste gronden. Dit illustreert volgens het hof dat niet snel kan worden aangenomen dat een fiscaal geschil ook daadwerkelijk eenvoudig is. De belanghebbende in deze procedure had recht op een vergoeding van de proceskosten. In dit bijzondere geval werd afgeweken van de forfaitair vastgestelde vergoeding. In plaats daarvan had de belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten.

Door de handelwijze van de inspecteur is de belanghebbende onnodig op kosten gejaagd omdat hij werd gedwongen voor de tweede maal bezwaar in te dienen. Door het negeren van het door de belanghebbende bij het bezwaar tegen de eerste boete overgelegde bewijs van tijdige betaling heeft de inspecteur de belanghebbende vervolgens onnodig gedwongen tot het in beroep gaan bij de rechtbank.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLI:NL:GHSHE:2022:40, 20/00624 | 11-01-2022

Hof Den Bosch geeft richtlijnen voor proceskostenvergoedingen

Hof Den Bosch heeft in een bijlage bij een uitspraak richtlijnen gegeven voor beslissingen over de vergoeding van (proces)kosten. De richtlijnen gelden voor alle gerechtshoven en vervangen een eerdere versie uit een uitspraak van het hof uit 2018. Deze versie werd overigens alleen door Hof Den Bosch zelf gebruikt.

Voortaan wordt een proceskostenvergoeding voor een conclusie van repliek alleen nog toegekend als het hof expliciet heeft gevraagd om repliek of als het hof een op eigen initiatief ingediend aanvullend stuk als conclusie van repliek heeft aangemerkt. De rechter is niet verplicht een door een partij op eigen initiatief ingediend stuk aan te merken als een conclusie van repliek, ook niet als daarop staat vermeld ‘conclusie van repliek’. Wel staat het de rechter vrij een na het verweerschrift ingediend stuk aan te merken als een conclusie van repliek.

In de nieuwe richtlijnen zijn nieuwe situaties opgenomen waarin de hoven kunnen volstaan met een wegingsfactor 0,5 voor de zwaarte van de zaak.

Voor bezwaren tegen een dwangsombeschikking wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar in belastingzaken geldt niet het hogere forfaitaire bedrag van de proceskostenvergoeding. De dwangsombeschikking is gerelateerd aan een besluit, dat is aan te merken als een “wettelijk voorschrift inzake belastingen”. Voor dergelijke besluiten geldt de lagere forfaitaire proceskostenvergoeding.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20213315, 20/00305 | 23-11-2021

Aanslag opgelegd zonder uitkomst boekenonderzoek af te wachten

Als een belastingaanslag ten onrechte niet of tot een te laag bedrag is opgelegd, kan de Belastingdienst dat corrigeren door het opleggen van een navorderingsaanslag. Voor het opleggen van een navorderingsaanslag moet de inspecteur beschikken over een nieuw feit. Dat is een feit dat ten tijde van het opleggen van de oorspronkelijke aanslag niet bekend was of bekend had kunnen zijn bij de inspecteur. Een nieuw feit is niet vereist wanneer de belastingplichtige te kwader trouw is of in het geval van een voor de belastingplichtige kenbare fout in de oorspronkelijke aanslag.

In een procedure voor Hof Den Bosch was tussen partijen niet in geschil dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikte. De oorspronkelijke aanslag was opgelegd zonder de uitkomst van een door de Belastingdienst ingesteld boekenonderzoek af te wachten. De inspecteur beriep zich op kwade trouw van de belastingplichtige en op een kenbare fout. De bewijslast voor kwade trouw ligt bij de inspecteur. De navorderingsaanslag had betrekking op de verkoop van een onroerende zaak voor een te hoge prijs door een dga aan zijn vennootschap. Volgens de inspecteur was de dga, door bij de transactie een aanzienlijk hogere waarde te hanteren dan de waarde in het economische verkeer, te kwader trouw bij het doen van aangifte. Het hof was van oordeel dat de inspecteur de kwade trouw niet aannemelijk heeft gemaakt.

De dga heeft meerdere keren uitstel voor het doen van aangifte gevraagd in verband met het lopende boekenonderzoek. Door bij de aangifte een begeleidende brief mee te sturen heeft de dga de inspecteur geattendeerd op het feit dat de in de aangifte verantwoorde gegevens niet strookten met de zienswijze van de inspecteur. In de begeleidende brief heeft de dga uitdrukkelijk en gemotiveerd aangegeven waarom hij de aangifte heeft ingevuld zonder rekening te houden met de correcties. Volgens het hof kan de dga niet worden verweten dat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan.

De aangifte was niet geautomatiseerd afgedaan, maar individueel beoordeeld en vervolgens was de aanslag conform de aangifte opgelegd. Daarbij heeft de aanslagregelende ambtenaar de redenen waarom de aangifte niet geautomatiseerd werd afgedaan genegeerd. Dat is een inschattings- of beoordelingsfout. Een dergelijke fout kan niet worden hersteld als ware het een schrijf-, type- of overnamefout.

Bron: Hof Den Bosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20212006, 20/00268 | 28-06-2021