Aanvullende maatregelen op 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn

In november 2021 is het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn (7e AP) vastgesteld. Bij de vaststelling hiervan is opgemerkt dat de doelen voor verbetering van de grondwaterkwaliteit op termijn worden behaald in bijna alle gebieden, behalve het lössgebied. Voor de doelen ten aanzien van de oppervlaktewaterkwaliteit van de Nitraatrichtlijn en de landbouwopgave van de Kaderrichtlijn Water, zijn aanvullende maatregelen nodig. 

Over de aanvullende maatregelen zijn gesprekken gevoerd met de Europese Commissie, die hebben geleid tot een addendum op het 7e AP. De Europese commissaris van Milieu heeft laten weten dat daarmee de derogatieaanvraag deze maand in het Nitraatcomité behandeld kan worden. De besluitvorming volgt op een (veel) later moment. Het kabinet houdt er rekening mee dat als derogatie verleend wordt, hieraan aanvullende eisen, voorwaarden en/of beperkingen worden gesteld.

Extensivering landbouw
Het kabinet wil de landbouw extensiveren door opkoop van bedrijven en afwaardering van gronden. Dit richt zich niet alleen op de veehouderij, maar ook op akker- en tuinbouwbedrijven op uitspoelingsgevoelige gronden. Gedwongen opkoop is daarbij een mogelijkheid. De veehouderij zal hiermee naar verwachting met meer dan 30% krimpen. Deze afname zal een grote verlichting geven op de mestmarkt, waarmee ook de fraudedruk kan verminderen, met name als dit gericht wordt op de gebieden met de grootste veedichtheid (Noord-Brabant, het noorden van Limburg en Gelderse vallei).

Verlaging mestproductieplafonds
De mestproductieplafonds zullen naar beneden worden bijgesteld, om te voorkomen dat de ruimte die door de opkoop van bedrijven zal ontstaan opnieuw wordt ingevuld.

Grondgebondenheid melkveehouderij
De melkveehouderij zal uiterlijk in 2032 volledig grondgebonden moeten zijn, waarbij ook een aanzienlijk areaal (deels permanent) grasland hoort. De komende maanden zal deze koppeling tussen grondgebondenheid en het aandeel (permanent) grasland dat een melkvee- of rundvleesveebedrijf (zoog- en weidekoeien) moet hebben, nader uitgewerkt worden. Vervolgens zal in de tweede helft van dit jaar een wetsvoorstel ter consultatie worden gelegd.

Brede beekdalen
Het kabinet wil in beekdalen in de zandgebieden van Centraal Nederland, Oost-Nederland en Zuid-Nederland bufferzones van 100 tot 250 meter inrichten. In die zones zal overgegaan worden op natuurinclusief graslandbeheer met het uitmijnen van nutriënten. De grond wordt eventueel opgekocht en verpacht, dan wel verkocht aan beherende partijen ten behoeve van bijvoorbeeld natuurgrond of natuurinclusief grasland met uitmijnregime. Het kabinet wil per 2027 de bestemmingsplannen voor deze gebieden laten wijzigen, waarmee de verplichting tot bijvoorbeeld natuurgrond of natuurinclusief grasland met extensieve begrazing wordt vastgelegd. De bijbehorende afwaardering van de grond voor de landbouw wordt gecompenseerd.

Plaatselijke maatregelen
Voor specifieke grondsoorten worden nog aanvullende maatregelen genomen. Voor zand- en lössgronden kan het, zoals eerder aangekondigd, gaan om teeltverboden voor uitspoelingsgevoelige gewassen. Voor alle grondsoorten kan het verder gaan om de volgende maatregelen: uitmijnen van fosfaat, verschralen van de bodem (alleen afvoer gewas), multifunctionele bufferstroken, zuiveren van drainagewater (ijzerzand of houtsnippers), zuivering van oppervlaktewater (zuiveringsmoerassen) en verminderen van oppervlakkige afstroming.

Nationaal Programma Landelijk Gebied
Het kabinet wil komen tot een integrale aanpak van de drie internationale opgaven ten aanzien van natuur (stikstof), klimaat en water: het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). De stikstofaanpak wordt in mei van dit jaar gepubliceerd ten behoeve van een inspraakprocedure, zodat deze in de tweede helft van het jaar vastgesteld kan worden en in werking kan treden. De gebiedsplannen vanuit het NPLG moeten volgend voorjaar klaar zijn.

Bron: Overig | publicatie | 21-03-2022

Extra betaling jonge landbouwers terecht afgewezen

Een landbouwer exploiteerde tot 2020 zijn landbouwbedrijf als eenmanszaak. In de jaren 2015 tot 2019 ontving hij jaarlijks de extra hectarebetaling voor jonge landbouwers, welke betaling maximaal vijf jaar wordt verstrekt aan een jonge landbouwer. Per 1 januari 2020 ging hij een vennootschap onder firma (VOF) aan met zijn echtgenote. In de Gecombineerde opgave 2020 verzocht de VOF opnieuw om de extra betaling voor jonge landbouwers, waarbij nu de echtgenote werd opgegeven als jonge landbouwer. RVO.nl wees de extra betaling echter af, waarna de VOF beroep instelde bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Het College oordeelde dat het landbouwbedrijf zelf niet gewijzigd was bij de inbreng in de VOF. Wel was de rechtsvorm van het landbouwbedrijf gewijzigd. RVO.nl had om die reden het bedrijf dat thans gevoerd wordt onder de VOF niet als nieuw opgericht landbouwbedrijf aangemerkt, maar als een voortzetting van een bestaand bedrijf in een andere rechtsvorm. RVO.nl had onder meer erop gewezen dat alle eenheden van het bedrijf waren overgegaan, dat het bedrijf hetzelfde rekeningnummer had en dezelfde oprichtingsdatum. Het College was daarom met RVO.nl van oordeel dat geen sprake was van oprichting van een landbouwbedrijf door de VOF, maar van de voortzetting van het bestaande bedrijf van de landbouwer. Dat de VOF per 1 januari 2020 was ingeschreven in het handelsregister en een KvK-nummer had verkregen, en dat RVO.nl een nieuw relatienummer aan de VOF had toegekend, was onvoldoende om te oordelen dat – ondanks de hiervoor vermelde, ongewijzigde factoren – sprake was van oprichting van een landbouwbedrijf.

Nu de periode van vijf jaar na de oprichting van het bedrijf al was verlopen, heeft RVO.nl terecht de extra betaling voor jonge landbouwers voor het jaar 2020 geweigerd.

Bron: College van Beroep voor het Bedrijfsleven | jurisprudentie | 23-02-2022

Equivalente maatregel akkerbouw

Bedrijven met akkerbouw kunnen zich tot en met 1 juni bij RVO.nl aanmelden voor het toepassen van de equivalente maatregel ‘hogere opbrengsten’. Dit houdt in dat extra stikstofbemesting wordt toegestaan bij de teelt van suikerbieten, zaaiuien, maïs, wintertarwe, zomertarwe, wintergerst, zomergerst, bloemkool, broccoli, prei, slasoorten (1e teelt), andijvie (1e teelt), winterpeen/waspeen en bepaalde consumptie- en pootaardappelsoorten. Voorwaarde is dat in de afgelopen drie jaar bovengemiddelde gewasopbrengsten gerealiseerd zijn.

Er gelden onder meer de volgende voorwaarden:

  • Er mag niet meer dan 75 kg stikstof per hectare per jaar gebruikt worden uit drijfmest op zandgrond in Limburg of Noord-Brabant en op lössgronden. Op zandgrond in andere provincies, kleigrond en veengrond is dit maximaal 100 kg.
  • Het gewas mag na 1 juli niet meer bemest worden met drijfmest. Voor extra bemesting mag alleen stikstofkunstmest gebruikt worden.
  • De gewasopbrengst moet rechtstreeks geleverd worden aan afnemers. Gewasopbrengsten die op het eigen bedrijf gebruikt worden of niet rechtstreeks worden geleverd aan afnemers, tellen niet mee.
  • Men moet meewerken aan de monitoring van de milieueffecten.
  • Uit een samenstellingsverklaring van een accountant moet blijken dat de geleverde gewasopbrengst overeenkomt met het schriftelijke bewijs van de landbouwer.
  • Alle gegevens, zoals schriftelijk bewijs en een samenstellingsverklaring, moeten vijf jaar bewaard worden.

De equivalente maatregel mag gecombineerd worden met stikstofdifferentiatie, mits het niet om hetzelfde gewas gaat. Gezien de beperkingen in het gebruik van drijfmest, de hoge kunstmestprijs en de benodigde samenstellingsverklaring is het echter de vraag of deelname aan deze maatregel aantrekkelijk is.

Bron: Overig | publicatie | 23-02-2022