Verdubbeling onroerendezaakbelasting: mag dit zomaar?

De eigenaar van meerdere niet-woningen in Vlaardingen schrikt wanneer hij zijn jaarlijkse aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) bekijkt. De gemeente heeft de tarieven van de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2021 verdubbeld. Mag dit zomaar? 

De situatie is als volgt: tot en met 2020 kende de gemeente Vlaardingen aparte tarieven voor de OZB voor de gebruiker en voor de eigenaar van andere panden dan woningen. Met ingang van 2021 wijzigde de gemeente haar beleid en schafte zij het tarief voor gebruik af, terwijl het tarief voor eigendom werd verdubbeld. De eigenaar van de panden was het daar niet mee eens en diende een bezwaarschrift en later een beroepschrift in. Hij stelde dat de tariefswijziging bedoeld was om leegstand (van voornamelijk winkels) tegen te gaan. Echter, volgens hem maakten winkels slechts een klein deel uit van het totale aantal niet-woningen, waardoor de verdubbeling haar doel miste. Bovendien voelde hij zich niet betrokken bij de besluitvorming.

De heffingsambtenaar van de gemeente Vlaardingen verdedigde de tariefswijziging door te wijzen op de bevoegdheid van de gemeente om belastingverordeningen vast te stellen op grond van de Gemeentewet. Hij beweerde dat de rechter slechts terughoudend kan toetsen aan het verbod van onredelijke en willekeurige belastingheffing, aangezien er sinds 2008 geen wettelijke maximale tarieven voor de OZB meer bestaan. De heffingsambtenaar benadrukte dat de tariefswijziging noodzakelijk was, omdat de belastinginkomsten van niet-woninggebruikers onstabiel waren en de gemeente niet kon heffen op basis van gebruik bij leegstand.

De rechtbank oordeelde in het voordeel van de heffingsambtenaar, maar de eigenaar ging in hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag. Het hof stelde vast dat de verdubbeling op zichzelf niet in strijd was met wetten zoals de Gemeentewet. Toch bekritiseerde het hof de gemeente, omdat de gemeente geen rekening had gehouden met de nadelige financiële gevolgen voor de eigenaren van niet-woningen. Het hof vond dat de gemeente te ver was gegaan door het tarief te verhogen en het gebruikstarief af te schaffen zonder de belangen van de eigenaren mee te wegen. De drastische verhoging werd als onevenredig beschouwd door het hof. Het hof oordeelde dat de verdubbeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en met het verbod op willekeurige en onredelijke belastingheffing. Het hof stond een verhoging van het tarief met drie procent toe en beval de aanslagen tot dat bedrag te verminderen.

Kortom: hoewel gemeenten de bevoegdheid hebben om belastingtarieven aan te passen, moeten zij daarbij wel rekening houden met de evenredigheid en de belangen van belastingplichtigen. In dit geval had de gemeente Vlaardingen niet voldoende rekening gehouden met de eigenaren van niet-woningen, wat leidde tot een succesvol beroep tegen de verdubbeling van de OZB-tarieven.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | BK-22/909 t/m BK-22/913, ECLINLGHDHA2024114 | 30-01-2024

Hof Den Bosch stelt prejudiciële vragen over vergoeding van immateriële schade

Bij overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van een zaak heeft de belanghebbende aanspraak op een vergoeding van immateriële schade. De Hoge Raad hanteert daarvoor als uitgangspunt een bedrag van € 500 per half jaar overschrijding. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2017 geoordeeld, dat bij een financieel belang van niet meer dan € 15 kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Hof Den Bosch heeft prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld over de vergoeding van immateriële schade bij geringe financiële belangen. De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) heeft over de hoogte van deze vergoeding op 17 november 2023 een conclusie uitgebracht. Hij bepleit een forse verhoging van de door de Hoge Raad vastgestelde grens van € 15.

Die grens is moeilijk te verenigen met de rechtspraak van de Hoge Raad waarin een boete van niet meer dan € 1.000 bij overschrijding van de redelijke termijn niet wordt verlaagd. De AG adviseert de Hoge Raad om de vergoeding voor immateriële schade te maximeren op het financiële belang van de zaak. In de procedure voor Hof Den Bosch bedraagt het financiële belang € 116.

Hof Den Bosch acht de kans aanwezig dat de Hoge Raad in die zaak niet toekomt aan de beantwoording van alle vragen die de AG in zijn conclusie opwerpt. Om die reden legt het hof een aantal vragen aan de Hoge Raad voor.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2024699, 22/00148 | 05-03-2024

Werkelijk behaald rendement box 3 niet inzichtelijk gemaakt: geen rechtsherstel

De Hoge Raad heeft in het Kerstarrest geoordeeld dat de belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting op stelselniveau in strijd is met het eigendomsrecht van het EVRM. Dat doet zich voor als de heffing over voordeel uit sparen en beleggen hoger is dan het werkelijk behaalde rendement. Naar aanleiding van het Kerstarrest heeft de wetgever met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 de Wet rechtsherstel box 3 ingevoerd. Op grond van deze wet moet een nieuwe berekening van het voordeel uit sparen en beleggen worden gemaakt met betrekking tot aanslagen IB die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststonden. Als het voordeel volgens de nieuwe berekening lager is dan volgens de oorspronkelijke berekening, wordt belasting geheven over het lagere bedrag. Als het oorspronkelijk berekende bedrag lager is, blijft de oorspronkelijke berekening gelden.

Hof Den Haag leidt uit het Kerstarrest en een later arrest van de Hoge Raad uit 2022 af dat de op rechtsherstel gerichte compensatie in beginsel dient aan te sluiten bij het werkelijk behaalde rendement. Dat bestaat uit de feitelijk genoten rente, dividend, huur, royalty’s en andere vormen van direct gerealiseerde vermogensopbrengst. De bewijslast van de hoogte van het werkelijk behaalde rendement rust op de belanghebbende. Naar het oordeel van het hof heeft de belanghebbende niet aan zijn bewijslast voldaan. De belanghebbende claimde een verlies op zijn aandeel in een fonds voor gemene rekening. Hij heeft echter geen inzicht verstrekt in het door het fonds werkelijk gerealiseerde resultaat. Omdat het vermogen van de belanghebbende grotendeels bestaat uit participaties in dit fonds, betekent dit dat hij onvoldoende inzicht heeft geboden in het werkelijk door hem in 2020 behaalde rendement.

Dat heeft tot gevolg dat het hof de vraag, of de door de wetgever gekozen vorm van rechtsherstel de proportionaliteitstoets van het EVRM kan doorstaan, niet kan beantwoorden.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2024229, BK-23/00090 | 02-01-2024