Gemeente dient op verzoek afschrift van gegevens te verstrekken in WOZ-procedure

Op grond van de Wet WOZ dient de gemeentelijke heffingsambtenaar op verzoek een afschrift te verstrekken van de gegevens, die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van een onroerende zaak. Deze wettelijke verplichting kan ook betrekking hebben op gegevens die niet zijn vermeld in het (model)taxatieverslag van de onroerende zaak.

In het bezwaarschrift tegen een WOZ-beschikking verzocht de belanghebbende om toezending van het taxatieverslag, de grondstaffel en de taxatiekaart, voorafgaand aan de hoorzitting. De heffingsambtenaar volstond met toezending van het taxatieverslag. De grondstaffel en de taxatiekaart heeft hij voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage gelegd. De heffingsambtenaar heeft de belanghebbende niet geïnformeerd over de terinzagelegging. Volgens Hof Amsterdam is de heffingsambtenaar niet verplicht om in de bezwaarfase andere stukken aan de belanghebbende toe te zenden dan het taxatieverslag. Voor andere stukken dan het taxatieverslag reikt de verplichting niet verder dan tot terinzagelegging daarvan.

In cassatie oordeelt de Hoge Raad anders. De heffingsambtenaar is verplicht om op een voldoende specifiek verzoek een afschrift van gegevens te verstrekken, die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak. Aan die verplichting doet niet af dat deze gegevens op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, die voorafgaand aan het horen in bezwaar ter inzage moeten worden gelegd. De Hoge Raad merkt op, dat de verplichting ook betrekking kan hebben op gegevens van voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20231052, 22/01219 | 17-08-2023

Winst bij verkoop perceel grond niet belast als resultaat uit werkzaamheid

Het inkomen uit werk en woning wordt belast in box 1 van de inkomstenbelasting. Onderdeel van het inkomen uit werk en woning is het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden. Overige werkzaamheden zijn werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren. Onder werkzaamheid wordt mede verstaan het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat. De Wet IB 2001 bevat geen definitie van het begrip werkzaamheid.

Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat het gaat om het verrichten van enige vorm van arbeid in het economische verkeer, die is gericht op het behalen van een geldelijk voordeel. Dat voordeel moet beoogd en redelijkerwijs te verwachten zijn. De bewijslast voor een positief resultaat uit een werkzaamheid rust op de inspecteur.

In een procedure voor Hof Den Haag was in geschil of het bij de aan- en verkoop van een perceel tuingrond behaalde voordeel resultaat uit een werkzaamheid vormt. Bepalend daarvoor is volgens het hof of het voordeel redelijkerwijs kon worden verwacht. De inspecteur meende dat dit het geval is. Het is algemeen bekend dat grond met een agrarische bestemming een lagere waarde heeft dan bouwgrond met een woonbestemming. De belanghebbende heeft bij de transacties gebruik gemaakt van de diensten van een adviseur. De belanghebbende stelde dat hijzelf met de verkoper overeenstemming heeft bereikt over de koop van de tuingrond en de woning. De woning wilde hij kopen voor zijn zoon en de tuingrond voor privédoeleinden. Op de tuingrond bevonden zich enkele kassen. De belanghebbende heeft na het bereiken van overeenstemming over de koop de adviseur benaderd vanwege diens expertise op het gebied van de sloop van kassen. Pas nadat het de belanghebbende duidelijk was geworden dat slopen van de kassen duurder zou zijn dan hij had ingeschat, kwam verkoop van de tuingrond aan de orde. Omdat zijn zoon toch niet geïnteresseerd was in de woning is ook de woning in de verkoop betrokken. De prijs voor de tuingrond heeft de belanghebbende afgeleid uit informatie die hij van enkele makelaars heeft verkregen.

Het hof is van oordeel dat de inspecteur niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat het voordeel was beoogd en redelijkerwijs ook te verwachten. De inspecteur heeft niets gesteld waaruit is af te leiden dat de belanghebbende op het moment van aankoop van de tuingrond een voornemen had tot doorverkoop. De belanghebbende heeft geen handelingen verricht, die gericht waren op het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal actief vermogensbeheer te buiten gaat. Het door de belanghebbende met de verkoop van de tuingrond behaalde voordeel van € 700.000 vormt geen belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20231354, BK-23/00048 | 11-07-2023

Verduisterde bedragen vormden resultaat uit werkzaamheid

De belastingrechter dient in een procedure over een belastingaanslag op basis van de fiscale bewijsregels en aan de hand van de stellingen van partijen en het in het geding gebrachte bewijsmateriaal te beoordelen in hoeverre de aanslag juist is vastgesteld. Dat het oordeel van de rechter in een fiscale procedure in lijn is met een vonnis van de rechtbank in een civiele of een strafrechtelijke procedure betekent niet dat de rechter de fiscale bewijsregels niet juist heeft toegepast.

De Belastingdienst heeft navorderingsaanslagen IB opgelegd over de jaren 2013, 2014 en 2015 aan een wegens verduistering op staande voet ontslagen boekhoudster. Voor het jaar 2016 heeft de Belastingdienst de ingediende aangifte gecorrigeerd bij het vaststellen van de aanslag. De verduisterde bedragen heeft de Belastingdienst aangemerkt als resultaat uit een werkzaamheid. In een civiele procedure is vastgesteld dat de boekhoudster in totaal € 843.000 heeft verduisterd in een periode van zeven jaar. De verduisterde bedragen heeft de boekhoudster niet in haar aangiften IB verwerkt. Tegelijk met de aanslagen zijn vergrijpboeten opgelegd van 25% van de verschuldigde belasting. De rechtbank heeft deze boeten verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Gelet op de omvang van de verzwegen bedragen is de daarover verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk. Volgens Hof Den Bosch is de boekhoudster zich er bewust van geweest dat zij in 2013, 2014, 2015 en 2016 onjuiste aangiften heeft gedaan. Uit haar verklaring in de civiele procedure volgt immers dat zij haar werk meer waard vond dan hetgeen zij aan loon daarvoor ontving. De boekhoudster was zich ervan bewust dat ze de verduisterde bedragen als inkomen in haar aangiften had moeten opnemen, gezien haar stelling dat de bedragen als loon uit dienstbetrekking moesten worden gezien. Het hof constateert dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat de boekhoudster niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Dit betekent dat de belastingaanslagen in stand blijven, tenzij is gebleken dat en in hoeverre deze onjuist zijn. De inspecteur is bij het vaststellen van de belastingaanslagen uitgegaan van de in de betreffende jaren overgeboekte bedragen. Daarmee is aan het vereiste dat de aanslagen berusten op een redelijke schatting voldaan.

Naar het oordeel van het hof heeft de boekhoudster bewust het risico aanvaard dat de aanslagen te laag zouden worden vastgesteld. Het hof acht de door de rechtbank vastgestelde boeten voor de jaren 2013 tot en met 2015 passend en geboden en handhaaft deze. De boete voor het jaar 2016 heeft het hof verminderd met 15% wegens overschrijding van de redelijke termijn. Sinds de kennisgeving van het voornemen tot het opleggen van een vergrijpboete tot de uitspraak van het hof is een periode van meer dan 4,5 jaar verstreken. De redelijke termijn van vier jaren tot en met de behandeling in hoger beroep is overschreden met, naar boven afgerond, één jaar.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2023468, 21/00861 tot en met 21/00865 | 31-01-2023