Wanneer ontstaat door verbouwing een nieuw pand?

De levering van een nieuw gebouwde onroerende zaak is belast met omzetbelasting. De levering van bestaande onroerende zaken is in beginsel vrijgesteld van omzetbelasting en belast met overdrachtsbelasting. Een bestaande onroerende zaak kan door verbouwing veranderen in een nieuwe onroerende zaak, waardoor omzetbelasting is verschuldigd bij de levering daarvan. Over de vraag wanneer verbouwing tot een nieuwe onroerende zaak leidt, bestaat onduidelijkheid. De jurisprudentie, die daarover is gewezen, is niet eenduidig. In de hoop aan de bestaande onduidelijkheid een einde te maken heeft de rechtbank Zeeland-West Brabant prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.

De rechtbank wil weten aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld of na werkzaamheden aan een onroerende zaak ‘in wezen nieuwbouw’ is gerealiseerd. Dient die beoordeling plaats te vinden aan de hand van criteria als:

  • wijzigingen in de bouwkundige identiteit of de uiterlijke herkenbaarheid;
  • wijzigingen in de bouwkundige constructie;
  • wijzigingen in de functie in de zin van aanwendingsmogelijkheden;
  • de grootte van de gedane investeringen en/of de door verbouwing gerealiseerde meerwaarde, of aan de hand van andere criteria?

De rechtbank wil verder weten welke van de hiervoor genoemde criteria als noodzakelijke voorwaarden voor ‘in wezen nieuwbouw’ moeten worden aangemerkt en welk gewicht aan deze criteria moet worden toegekend.

De rechtbank heeft deze vragen gesteld in een procedure die betrekking heeft op een voormalig kantoorpand, dat is verbouwd tot hotel. De kosten van de verbouwing waren hoger dan de voor het kantoorpand betaalde koopsom.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB2022378, BRE 19/5757 | 30-01-2022

Rechtbank past arrest Hoge Raad over box 3 toe

Onlangs heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het sinds 2017 geldende forfaitaire stelsel van belastingheffing in box 3 in strijd is met het recht op het ongestoord genot van eigendom en met het discriminatieverbod. Onder verwijzing naar dit arrest heeft de rechtbank Noord Holland het beroep van de belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting 2017 gegrond verklaard. De rendementsgrondslag van € 872.796 bestond voor een bedrag van € 832.870 uit bank- en spaartegoeden, voor € 5.961 uit aandelen en obligaties en voor € 58.965 uit vorderingen. Het voordeel uit sparen en beleggen bedroeg € 38.853. De belasting in box 3 kwam uit op € 11.655. Het werkelijk behaalde rendement in 2017 bedroeg € 9.516.

De rechtbank heeft het voordeel uit sparen en beleggen van eiser voor het jaar 2017 vastgesteld op het werkelijk behaalde rendement van € 9.516.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO2022867, HAA 20/1920 | 06-01-2022

Middelingsberekening

Wie wisselende inkomsten in box 1 heeft, kan door het indienen van een middelingsverzoek een teruggaaf van inkomstenbelasting krijgen. De inkomens in box 1 over drie aaneensluitende kalenderjaren worden dan gemiddeld, waarna de belasting per jaar wordt herrekend over het gemiddelde inkomen. Het verschil tussen de geheven en de herrekende inkomstenbelasting wordt teruggegeven voor zover dat verschil de drempel van € 545 overschrijdt. Bij de berekening van de middelingsteruggaaf wordt geen rekening gehouden met de extra belasting die is verschuldigd omdat bepaalde aftrekposten niet tegen het hoogste tarief maar tegen een verlaagd tarief in aftrek komen. Dat staat met zoveel woorden in de tekst van de Wet IB 2001 en is bevestigd in een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Over het jaar 2019 was van de belanghebbende een bedrag van € 75 geheven in verband met de tariefaanpassing voor de aftrek van het negatieve inkomen uit eigen woning. Bij de middelingsteruggaaf heeft de inspecteur dat bedrag buiten beschouwing gelaten. Bij de middelingsbeschikking was een berekening gevoegd waaruit volgt op welke wijze de teruggaaf is vastgesteld. Bij de behandeling van het ingediende bezwaar tegen de middelingsbeschikking heeft de inspecteur nogmaals uiteengezet hoe de teruggaaf is berekend. De belanghebbende ging desondanks in beroep tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB2022279, BRE 20/9012 | 19-01-2022