Geen cassatie uitspraak niet belasten verhoging WIA-uitkering

De staatssecretaris van Financiën gaat niet in cassatie tegen een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden over het niet belasten van een verhoging van een WIA-uitkering bij hulpbehoevendheid. Volgens het hof leidt het belasten van de verhoging tot een individuele en buitensporige last vanwege invloed op andere regelingen. Daardoor bleef van de verhoogde uitkering weinig over om de kosten van langdurige hulpbehoevendheid te kunnen betalen. Het hof is van oordeel dat wanneer minder dan 10% van de verhoogde uitkering resteert sprake is van een buitensporige last.

In deze zaak resteerde na de korting op diverse inkomensafhankelijke regelingen zelfs minder dan 5% van de verhoogde uitkering. De staatssecretaris vindt de door het hof gekozen oplossing om de verhoging niet te belasten beleidsmatig niet de meest gelukkige.

In zijn toelichting op het afzien van beroep in cassatie kondigt de staatssecretaris aan dat hij in overleg met de collega’s van SZW en VWS zal zoeken naar een evenwichtige regeling. Tot een definitieve oplossing is gevonden zal de Belastingdienst in vergelijkbare zaken op deze manier een tegemoetkoming bieden.

Bron: Ministerie van Financiën | jurisprudentie | nr. 2022-0000136637, ECLINLGHARL20222743 | 22-05-2022

Wijziging aangifte douanerecht niet meer mogelijk

In een procedure over de naheffing van douanerechten was de vraag of de ingediende aangiften konden worden gewijzigd. Het betrof aangiften van een vergunninghouder voor de douaneregeling bijzondere bestemming. De verleende vergunning bevatte een maximale hoeveelheid goederen die onder deze regeling kon worden aangegeven. De vergunninghouder heeft deze hoeveelheid overschreden, met het opleggen van een naheffingsaanslag tot gevolg.

Volgens het Douanewetboek van de EU kan binnen drie jaar na de datum van aanvaarding van een douaneaangifte op verzoek van de aangever worden toegestaan dat de douaneaangifte wordt gewijzigd na vrijgave van de goederen. Wijziging van de aangifte is alleen mogelijk als dat voor het voldoen aan de verplichtingen van de desbetreffende douaneregeling noodzakelijk is. Onder de desbetreffende douaneregeling moet worden verstaan de douaneregeling waarvoor de aangifte is gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder door het doen van meerdere aangiften goederen onder de douaneregeling bijzondere bestemming heeft gebracht. De in de vergunning bijzondere bestemming opgenomen hoeveelheid werd door deze aangiften nog niet overschreden. Evenmin is gebleken dat niet aan de voorwaarden van de douaneregeling is voldaan. Volgens de rechtbank gaat het niet om het nakomen van de verplichtingen van de douaneregeling ‘brengen in het vrije verkeer’ maar om de verplichtingen van de douaneregeling ‘bijzondere regeling bijzondere bestemming’.

Niet in geschil was dat alle met deze aangiften aangegeven goederen hun bijzondere bestemming hebben bereikt. Nu aan de verplichtingen van de desbetreffende douaneregeling is voldaan en daarmee het douanetoezicht is beëindigd zijn de goederen definitief in het vrije verkeer gebracht. Dat betekent dat de aangiften niet meer kunnen worden gewijzigd.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20223715, HAA 20/6479 | 28-04-2022

In Nederland verdiend arbeidsinkomen

Hof Den Bosch heeft onlangs uitspraak gedaan over de toepassing van het verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing met het Verenigd Koninkrijk. De procedure betrof een inwoonster van het Verenigd Koninkrijk, die in 2017 inkomen uit Nederland heeft genoten.

In dat jaar verbleef zij een aantal maanden in Nederland. Voor de toepassing van de Wet IB 2001 is zij aangemerkt als buitenlands belastingplichtige. Het inkomen uit Nederland bestond uit het loon uit dienstbetrekking in Nederland, de AOW-uitkering en de ANW-uitkering. Op grond van de Wet IB 2001 is Nederland bevoegd om over dat inkomen belasting te heffen.

Het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk (VK) wijst Nederland aan als land dat mag heffen over het loon uit dienstbetrekking. De dienstbetrekking is in Nederland uitgeoefend en het loon is betaald door een werkgever, die in Nederland is gevestigd. Als het VK belasting zou heffen over het loon uit deze dienstbetrekking moet het VK een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verlenen op grond van het belastingverdrag.

De belastingheffing over de AOW- en de ANW-uitkering is toegewezen aan het Verenigd Koninkrijk. Volgens het belastingverdrag hoeft Nederland deze uitkeringen alleen vrij te stellen voor zover zij in het VK belast worden. Deze uitkeringen worden in het Verenigd Koninkrijk slechts belast voor zover zij daarheen zijn overgemaakt of daar worden ontvangen. Uit de door de belanghebbende overgelegde stukken bleek dat de uitkeringen niet in het VK zijn belast. Dat heeft tot gevolg dat Nederland die uitkeringen niet hoeft vrij te stellen van belastingheffing.

Bij het vaststellen van de aanslag is de inspecteur uitgegaan van premieplicht voor de volksverzekeringen gedurende de maanden mei tot en met juli 2017. In die maanden verbleef de belanghebbende in Nederland en verrichtte zij hier werkzaamheden. Op grond van een Europese verordening is de werkstaat bevoegd om premies te heffen in het geval een inwoner van een lidstaat van de EU werkzaamheden verricht op het grondgebied van een andere lidstaat. Volgens het hof heeft de inspecteur het premie-inkomen terecht gesteld op een tijdsevenredig deel van het maximale premie-inkomen, aangezien dat lager is dan het wereldinkomen over 2017 van de belanghebbende.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20221197, 21/00614 | 12-04-2022