Recht op betaald verlof tijdens ziekte

In een Europese richtlijn is bepaald dat werknemers binnen de EU recht hebben op vakantie met behoud van loon gedurende ten minste vier weken per jaar. Deze minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon mag niet door een financiële vergoeding worden vervangen, behalve bij beëindiging van het dienstverband. Volgens de Nederlandse wet heeft een werknemer die door ziekte niet kan werken, gedurende 104 weken ten minste recht op 70% van zijn loon.

Het Hof van Justitie EU heeft prejudiciële vragen beantwoord over dit voorschrift in het geval van langdurige arbeidsongeschiktheid van een werknemer. De procedure betreft een werknemer van de Belastingdienst. Volgens het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) heeft een rijksambtenaar recht op verlof met volledige betaling van zijn loon. Gedurende het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid heeft een rijksambtenaar recht op 70% van zijn loon. Het ARAR bepaalt dat een arbeidsongeschikte rijksambtenaar gedurende het tweede ziektejaar recht heeft op 100% van zijn loon voor de uren dat hij passende arbeid heeft verricht of zou hebben verricht indien die arbeid hem zou zijn aangeboden. Over de periode van vakantie in het tweede ziektejaar ontving de werknemer van de Belastingdienst minder dan 100% van zijn reguliere loon. De Rechtbank Overijssel heeft aan het Hof van Justitie EU de vraag voorgelegd of dit in overeenstemming met het Europese recht is.

Volgens het Hof van Justitie EU kan het recht van een werknemer op een minimale jaarlijkse vakantie met behoud van loon niet worden beperkt op de grond dat hij wegens ziekte zijn verplichting tot het verrichten van arbeid niet kon nakomen. Wanneer het loon, dat uitbetaald wordt tijdens de jaarlijkse vakantie, lager ligt dan het normale loon, wordt de werknemer er wellicht van weerhouden zijn jaarlijks betaald verlof op te nemen.

Het Hof van Justitie EU stelt vast dat de werknemer in deze procedure tijdens zijn vakantie in dezelfde economische positie verkeerde als tijdens de periode waarin hij heeft gewerkt. Toch meent het Hof van Justitie EU dat zijn recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon afhankelijk wordt gesteld van de verplichting om gedurende die periode voltijds te hebben gewerkt. Het loon tijdens de vakantie is immers lager dan wanneer de werknemer gedurende de voorafgaande periode niet arbeidsongeschikt was geweest.

Omdat arbeidsongeschiktheid in beginsel een omstandigheid is die onvoorzienbaar en onafhankelijk van de wil van de werknemer is, is het Hof van Justitie EU van oordeel dat werknemers die tijdens de referentieperiode arbeidsongeschikt waren voor het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon in een vergelijkbare positie verkeren als werknemers die in die periode daadwerkelijk hebben gewerkt.

Het arrest van het Hof van Justitie EU houdt in dat het loon van een arbeidsongeschikte werknemer tijdens zijn vakantie niet mag worden gekort ten opzichte van het reguliere loon van de werknemer.

Bron: Hof van Justitie EU | jurisprudentie | ECLIEUC2021987, C 217/20 | 08-12-2021

Startersvrijstelling overdrachtsbelasting

Bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken is overdrachtsbelasting verschuldigd. Het tarief van de overdrachtsbelasting bedraagt 8% van de waarde van de onroerende zaak. Voor de verkrijging van een woning, die als hoofdverblijf van de verkrijger gaat dienen, geldt een verlaagd tarief van 2%. Onder voorwaarden is een dergelijke verkrijging vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Deze startersvrijstelling geldt eenmalig voor personen, die meerderjarig maar nog geen 35 jaar oud zijn ten tijde van de verkrijging.

De Rechtbank Zeeland-West-Brabant is van oordeel dat de gehanteerde leeftijdsgrens geen vorm van leeftijdsdiscriminatie inhoudt. De rechtbank wijst erop dat niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verboden is. Het verbod geldt alleen als een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Op fiscaal gebied heeft de wetgever op dit terrein een ruime beoordelingsvrijheid. Als het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd, tenzij een redelijke grond ontbreekt.

Uit de memorie van toelichting volgt dat de wetgever met de startersvrijstelling de positie van koopstarters op de woningmarkt wil verbeteren. Uit onderzoek is gebleken dat het merendeel van de starters tussen de 25 en 35 jaar oud is. Met de gekozen leeftijdsgrenzen van meerderjarig en jonger dan 35 jaar is hierbij aangesloten. De leeftijdsgrens van 35 jaar berust op een keuze van de fiscale wetgever waarvan niet kan worden gezegd dat zij evident van iedere redelijke grond is ontbloot.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20225509, BRE 21/2381 | 29-09-2022

Vierde nota van wijziging Belastingplan 2023

Bij de Tweede Kamer is het Belastingplan 2023 in behandeling. De staatssecretaris van Financiën heeft een vierde nota van wijziging op dit wetsvoorstel ingediend.

Verruiming vrije ruimte

De vrije ruimte in de werkkostenregeling over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom wordt per 1 januari 2023 structureel verhoogd tot 1,92%. Dat is opgenomen in de eerste nota van wijziging op het Belastingplan 2023. Voor het jaar 2023 wordt de vrije ruimte eenmalig extra verruimd tot 3% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom. Vanaf 2024 geldt het percentage van 1,92.

Aanverwantschap voormalige fiscale partners

De Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen regelt onder meer dat met ingang van 1 januari 2023 voor de inkomstenbelasting aanverwantschap doorloopt na het einde van het fiscale partnerschap. Bij voormalige gehuwden was dit al het geval. Gevolg is dat voor kinderen van de ex-partner dezelfde voorwaarden gelden als voor een kind van een ex-echtgenoot. De uitbreiding van de aanverwantschap zou leiden tot een onbedoelde verruiming van de terbeschikkingstellingregeling, de lucratiefbelangregeling en het aanmerkelijkbelangregime. In deze nota van wijziging wordt geregeld dat de fiscale behandeling van aanverwanten op grond van huwelijk en fiscaal partnerschap voor deze regelingen gelijk blijft.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 36202 | 20-10-2022