Verjaring loonvordering

Omdat een werknemer gedwongen werd opgenomen in een kliniek voor verslavingszorg, staakte de werkgever de loonbetaling. De werkgever was van mening dat de arbeidsovereenkomst tot een einde was gekomen. De werknemer heeft bij het UWV een aanvraag voor een ziektewetuitkering ingediend, die werd afgewezen. Tegen de afwijzing heeft de werknemer bezwaar gemaakt, dat door het UWV ongegrond is verklaard.

Meer dan een jaar na de door de werkgever aangehouden datum van beëindiging van het dienstverband maakte een advocaat namens de werknemer aanspraak op loondoorbetaling bij ziekte en uitbetaling van achterstallig loon. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is blijven bestaan. De loonvorderingen heeft de kantonrechter afgewezen omdat het beroep van de werkgever op rechtsverwerking slaagde. De werknemer heeft te lang gewacht met het instellen van zijn loonvordering.

In hoger beroep voerde de werknemer aan dat de kantonrechter het beroep op rechtsverwerking ten onrechte heeft gehonoreerd. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is meer nodig dan het enkele tijdsverloop of het stilzitten van een partij. Er dient een bijzondere omstandigheid te zijn waardoor bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken of waardoor de wederpartij onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.

Volgens het Hof Den Haag heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat het beroep op rechtsverwerking van de werkgever slaagt. De werknemer heeft geen bezwaar gemaakt tegen de stopzetting van de loonbetaling of tegen het standpunt van de werkgever dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd. Namens de werknemer is in de bezwaarprocedure bij het UWV het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst geëindigd was. De werkgever was bij deze procedure betrokken. Na de afwijzing van het bezwaar door het UWV heeft de werknemer nog ruim vier maanden gewacht voordat hij aanspraak maakte op loon bij de werkgever, ondanks dat hij door een advocaat werd bijgestaan.

Naar het oordeel van het hof is sprake van bijzondere omstandigheden en van een handelwijze, die meer omvat dan het enkel stilzitten of laten verstrijken van de tijd door de werknemer. Onder deze omstandigheden mocht de werkgever er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de werknemer zijn aanspraak op loon niet meer geldend zou maken.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20221309, 200.280.802/01 | 18-07-2022

Naheffing parkeerbelasting op basis dagtarief vernietigd

Op grond van de Gemeentewet wordt een naheffingsaanslag parkeerbelasting berekend over een parkeerduur van een uur. Er geldt een uitzondering voor het geval aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.

De parkeerverordening van de gemeente Diemen bepaalt dat aan de belastingplicht op aangewezen locaties alleen kan worden voldaan door de aanschaf van een dagkaart. De heffingsambtenaar heeft van iemand, die geen parkeerbelasting had voldaan, het dagtarief nageheven. Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag was de parkeertijd met minder dan een uur overschreden. Volgens de rechtbank Amsterdam is het opleggen van een naheffingsaanslag op basis van een vast dagtarief, ongeacht de duur van het parkeren, in strijd met de Gemeentewet.

De heffingsambtenaar voerde als subsidiair standpunt aan, dat nageheven zou kunnen worden op basis van de werkelijke parkeerduur. De rechtbank deelde dat standpunt niet. De gemeente heeft de keuze om te bepalen dat forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur wordt nageheven of op basis van de werkelijke parkeerduur. Uit de parkeerverordening volgt niet dat de gemeente Diemen de keuze heeft gemaakt na te heffen op basis van de werkelijke parkeerduur.

De rechtbank heeft de naheffingsaanslag vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Bron: Rechtbank Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLRBAMS20222525, AMS 21/4538 | 09-05-2022

Aanslag forensenbelasting vernietigd

Een van de belastingen die gemeenten mogen heffen is de forensenbelasting. Dat is een belasting, die wordt geheven van mensen die in de gemeente de beschikking hebben over een gemeubileerde woning gedurende meer dan 90 dagen in een kalenderjaar en die in een andere gemeente hun hoofdverblijf hebben.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of een aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 2020 terecht is opgelegd. De aanslag heeft betrekking op een recreatiewoning, waarvan vast stond dat deze vóór 10 juli 2020 niet geschikt was voor bewoning. Niet in geschil was dat de recreatiewoning vanaf 10 juli 2020 bestemd is voor de verhuur. De eigenaar en zijn gezin hebben in het jaar 2020 geen gebruik gemaakt van de recreatiewoning, anders dan nodig om deze voor verhuur gereed te maken. Volgens de heffingsambtenaar heeft de eigenaar de recreatiewoning vanaf 10 juli 2020 op meer dan 90 dagen tot zijn beschikking gehad.

Als een gemeubileerde woning bestemd is voor de verhuur, maar ook door de eigenaar zelf wordt gebruikt, wordt de periode waarin eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten aangemerkt als beschikbaar voor eigen gebruik.

Volgens het hof mag een heffingsambtenaar alleen dan geen aanslag forensenbelasting opleggen aan een eigenaar die zijn woning vrijwel het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur, als de eigenaar in het geheel geen gebruik maakt van zijn woning of als de som van het aantal dagen eigen gebruik en het aantal dagen waarop de woning wordt geacht door de eigenaar beschikbaar te zijn gehouden niet meer dan negentig is.

In 2020 is de recreatiewoning uitsluitend bestemd geweest voor de verhuur en heeft de eigenaar daarvan in het geheel geen gebruik gemaakt. Volgens het hof kan daarom niet worden gezegd dat de recreatiewoning in dat jaar door de eigenaar voor zichzelf en zijn gezin ter beschikking werd gehouden. Het hof heeft de aanslag forensenbelasting vernietigd.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20226513, 21/01455 | 25-07-2022