Verlenging uitstel van belastingbetaling

Het tijdelijk versoepelde uitstelbeleid voor belastingen houdt in dat ondernemers op verzoek automatisch drie maanden uitstel van betaling krijgen voor belastingschulden. Langer uitstel van betaling is mogelijk als de ondernemer aan bepaalde voorwaarden voldoet. Het uitstel geldt ook voor nieuwe belastingschulden die in de uitstelperiode ontstaan. Deze regeling geldt tot 1 juli 2021. Tot die datum kunnen ondernemers uitstel of verlenging van verleend uitstel aanvragen. Zowel het uitstel als de verlenging lopen uiterlijk op 1 juli af. Gedurende de periode van uitstel van betaling moeten ondernemers wel op tijd aangiften doen.

De Belastingdienst stuurt ondernemers, van wie het bijzonder uitstel van betaling tot 1 juli loopt, vóór 1 oktober 2021 een brief met een voorstel voor een betalingsregeling. Deze geldt voor de gehele belastingschuld die is opgebouwd tijdens het bijzonder uitstel. De datum waarop ondernemers moeten starten met terugbetalen is verschoven van 1 juli 2021 naar 1 oktober 2021. De aflossing moet binnen 36 maanden gedaan worden.

Ondernemers, van wie het automatisch verleende uitstel van drie maanden afloopt voor 1 juli, wordt aangeraden om verlenging van het uitstel tot 1 juli te vragen. Doen zij dat niet, dan komen zij niet in aanmerking voor de betalingsregeling die de Belastingdienst na afloop van het uitstel aanbiedt. In dat geval moet de belastingschuld ineens worden afgelost.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 16-03-2021

Rechtbank draait berekening belastingrente terug

Belastingrente wordt berekend bij het opleggen van een aanslag inkomstenbelasting over de periode die aanvangt zes maanden na afloop van het belastingjaar tot de dag waarop de aanslag invorderbaar is. Er wordt geen belastingrente berekend als de aanslag wordt opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte, mits de aangifte is ingediend voor 1 mei van het jaar volgend op het belastingjaar. De berekening van belastingrente wordt beperkt als niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aangifte is ingediend voor 1 mei, maar de aanslag wel is vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte. In dat geval eindigt de periode waarover belastingrente wordt berekend uiterlijk 19 weken na de datum van ontvangst van de aangifte.

De Hoge Raad heeft bepaald dat onder omstandigheden op grond van de beginselen van behoorlijk bestuur de berekening van belastingrente moet worden beperkt of achterwege gelaten.

De rechtbank heeft met toepassing van het evenredigheidsbeginsel geoordeeld dat geen belastingrente mag worden berekend in de volgende situatie. Nadat eerder naar aanleiding van een gezamenlijke aangifte van twee fiscale partners een aanslag werd opgelegd en betaald, dienden de partners gewijzigde aangiften in. Daardoor kreeg een van de partners € 18.091 aan betaalde belasting terug en moest de andere partner € 15.323 aan belasting betalen. Over het te betalen bedrag aan belasting werd belastingrente berekend. De Belastingdienst heeft over de gehele periode waarover belastingrente in rekening is gebracht de beschikking gehad over een hoger bedrag dan de uiteindelijk door beide partners gezamenlijk verschuldigde belasting. Volgens de rechtbank leidt een letterlijke toepassing van de wet in deze situatie tot een uitkomst die niet evenredig is met doel en strekking van de wet. De rechtbank heeft de beschikking belastingrente daarom vernietigd.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL2021497, AWB 20/4912 | 02-02-2021

Non-concurrentiebeding ongeldig door functiewijziging

In een arbeidsovereenkomst kan een non-concurrentiebeding worden opgenomen. Een dergelijk beding beperkt de werknemer in zijn vrije arbeidskeuze. In verband met die beperkende werking moet een non-concurrentiebeding schriftelijk worden vastgelegd op straffe van nietigheid. Een non-concurrentiebeding, dat is opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, hoeft niet nogmaals schriftelijk te worden vastgelegd wanneer de arbeidsovereenkomst op dezelfde of nagenoeg dezelfde arbeidsvoorwaarden wordt voortgezet. Een rechtsgeldig concurrentiebeding verliest geheel of gedeeltelijk zijn geldigheid als het door een ingrijpende functiewijziging van de werknemer zwaarder is gaan drukken. In die situatie moet het concurrentiebeding opnieuw schriftelijk worden overeengekomen om geldig te zijn.

Een op 1 mei 2005 ingegane arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar bevatte een non-concurrentiebeding. De arbeidsovereenkomst is na 1 mei 2006 stilzwijgend voorgezet. Het non-concurrentiebeding verloor daardoor zijn geldigheid niet. Per 1 juli 2018 trad de werknemer in dienst bij een andere werkgever, waarna de oude werkgever een beroep deed op het non-concurrentiebeding. Volgens de werknemer had het non-concurrentiebeding door een ingrijpende functiewijziging zijn geldigheid verloren. De kantonrechter was van oordeel dat het beding niet langer rechtsgeldig was, omdat in de loop der jaren de functie van de werknemer ingrijpend was gewijzigd. Van junior verkoper was zijn functie veranderd in verkoopmedewerker binnendienst en uiteindelijk accountmanager. Door de functiewijziging was het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder gaan drukken.

In hoger beroep heeft Hof Den Bosch de uitspraak van de kantonrechter bevestigd. De werkzaamheden van de werknemer in zijn laatste functie verschilden sterk van de werkzaamheden van junior verkoopmedewerker. In de loop der jaren was het salaris van de werknemer met ruim 45% gestegen. Ook dat duidde op een ingrijpende functiewijziging.

Bron: Hof Den Bosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2021358, 200.257.193/01 | 08-02-2021