Aanvragen TVL eerste kwartaal 2021

De subsidieregeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) heeft als doel om bedrijven voldoende liquide middelen te verstrekken om hun vaste lasten te kunnen betalen en hun onderneming draaiende te houden. De omvang van de vaste lasten wordt bepaald aan de hand van een sectorafhankelijk percentage van de omzet. De TVL is vrijgesteld van belasting over de winst, maar telt wel mee als omzet voor de Noodmaatregel voor Ondersteuning van de Werkgelegenheid (NOW).

Voorwaarden

Als voorwaarde voor de TVL geldt de combinatie van een omzetverlies van 30% of meer en een bedrag aan vaste lasten van ten minste € 1.500 in een periode van drie maanden. Het omzetverlies wordt bepaald door de omzet in de subsidieperiode te vergelijken met dezelfde periode in 2019. Bij de aanvraag wordt uitgegaan van de verwachte omzetdaling. Aan de hand daarvan wordt een voorschot op de subsidie uitgekeerd. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van omzetgegevens in de btw-aangiften. Dat geldt voor ondernemingen die per maand of per kwartaal aangifte doen.

Subsidiebedrag

De hoogte van de subsidie is gebaseerd op het omzetverlies. De vergoeding bedraagt over het eerste kwartaal van 2021 85% van het omzetverlies, vermenigvuldigd met het vastelastenpercentage. De minimale vergoeding bedraagt € 1.500; de maximale vergoeding € 550.000. Voor grote bedrijven geldt een maximum van € 600.000.

Aanvraag

De aanvraag voor het eerste kwartaal van 2021 kan tot en met 18 mei a.s. om 17.00 uur worden ingediend op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | DGBI-TOP / 21068275 | 21-03-2021

Verdeling gezamenlijke inkomensbestanddelen

De Wet IB 2001 bepaalt dat fiscale partners hun gemeenschappelijke inkomensbestanddelen onderling in hun jaarlijkse aangiften kunnen verdelen in iedere gewenste verhouding, zolang zij samen maar het totaal van de inkomsten aangeven. Als uitgangspunt geldt dat een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel bij ieder van de partners voor de helft in aanmerking wordt genomen. Tot de gezamenlijke inkomensbestanddelen behoren de inkomsten uit de eigen woning. De in de aangifte gekozen verdeling kan door de partners gezamenlijk worden gewijzigd tot het moment waarop de aanslagen onherroepelijk vaststaan.

In hun aangiften inkomstenbelasting kozen een belastingplichtige en zijn toenmalige fiscale partner geen onderlinge verhouding voor de verdeling van de belastbare inkomsten uit de eigen woning. De belastingplichtige verwerkte de helft van het eigenwoningforfait in zijn aangifte en bracht 100% van de betaalde hypotheekrente in mindering. Zijn partner verwerkte 45% van het saldo van de inkomsten uit de eigen woning in de aangifte. Meer dan 100% kan niet in aanmerking worden genomen. Vanwege het ontbreken van een verdeling gold het wettelijk uitgangspunt van verdeling bij helfte. Wie van beiden de hypotheekrente heeft betaald is niet van belang voor het bepalen van de hoogte van de aftrek. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst de aangiften terecht heeft gecorrigeerd.

In hoger beroep heeft Hof Den Haag het oordeel van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep ongegrond verklaard.

Bron: Hof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20201678, BK-20/00338 | 16-09-2020

Onzakelijke borgstelling

Niet alleen een lening maar ook een borgstelling, die een aandeelhouder verstrekt aan of ten behoeve van zijn vennootschap, kan onzakelijk zijn. Of een borgstelling voor de schulden van de vennootschap zakelijk of onzakelijk is, hangt af van het antwoord op de vraag of de borgstelling enkel is aangegaan in de hoedanigheid van aandeelhouder. In dat geval komt een eventueel verlies uit die borgstelling niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden. Of sprake is van aandeelhoudersmotieven is afhankelijk van het antwoord op de vraag of een derde de borgstelling zou zijn aangegaan onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden, tegen een vergoeding die niet winstdelend is. De bewijslast voor onzakelijke borgstelling rust op de Belastingdienst.

De overname van alle aandelen in een bv door een concern werd gefinancierd door een kredietovereenkomst met een bank. De bank bedong zekerheden in de vorm van pandrechten op de voorraden, de bedrijfsinventaris en vorderingen van de concernmaatschappijen en een borgstelling door de dga voor de schulden van de concernmaatschappijen. Daarnaast verstrekte de dga een borgstelling voor de schulden van de overgenomen bv. Enkele jaren na de overname ging de bv failliet. De bank sprak de dga aan op zijn borgstelling en verleende hem finale kwijting tegen betaling van een bedrag van €50.000. De dga bracht dit bedrag in zijn aangifte inkomstenbelasting in mindering op zijn inkomen in box 1. De Belastingdienst weigerde de aftrek op grond van onzakelijkheid van de borgstelling.

De Belastingdienst wees op de oneindigheid van de borgstelling en de onbepaaldheid van de schulden, omdat de borgstelling ook betrekking had op schulden die na het verstrekken konden ontstaan. Daardoor kon volgens de rechtbank geen zakelijke borgstellingsvergoeding worden vastgesteld. Een derde zou de borgstelling niet onder die condities hebben verstrekt. Dat betekende dat de borgstelling onzakelijk was en het verlies niet aftrekbaar. In hoger beroep heeft Hof Arnhem-Leeuwarden de uitspraak van de rechtbank onderschreven.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20213500, 20/00381 | 12-04-2021