Mogelijkheden structurele crisisregeling loonkosten

In reactie op een tweetal moties van de Tweede Kamer stuurt de staatssecretaris van SZW een overzicht met mogelijkheden voor een structurele crisisregeling ter ondersteuning van werkgevers bij het betalen van loonkosten. Anders dan de NOW zou een structurele regeling meer ruimte moeten beiden voor maatwerk en prikkels. De staatssecretaris benadrukt dat besluitvorming over een structurele regeling aan het nieuwe kabinet wordt overgelaten. In zijn brief aan de Kamer beschrijft de staatssecretaris drie mogelijke varianten. Een structurele crisisregeling heeft als doel het behoud van werkgelegenheid door werkgevers te ondersteunen bij het betalen van de loonkosten bij calamiteiten, die niet onder het regulier bedrijfsrisico vallen. Dat betekent dat situaties die tot het reguliere ondernemersrisico horen niet in aanmerking komen voor een structurele crisisregeling. Risico’s, die redelijkerwijs verzekerbaar zijn, zouden uitgesloten moeten worden van een crisisregeling.

Om te bepalen of zich een calamiteit voordoet, die buiten het reguliere ondernemersrisico ligt, moet een toegangstoets worden uitgevoerd. Deze toets moet zoveel mogelijk geautomatiseerd verlopen om ook grotere hoeveelheden aanvragen te kunnen verwerken. Hoewel het UWV de aangewezen instantie lijkt voor de uitvoering van de crisisregeling, is nog niet duidelijk of het UWV ook de toegangstoets zou moeten uitvoeren.

De staatssecretaris schetst de volgende varianten:

  1. een regeling op werknemersniveau;
  2. een regeling op werkgeversniveau; en
  3. een combinatie van variant 1 en 2, waarbij de regeling op werkgeversniveau geïmplementeerd wordt.

Bij een regeling op werknemersniveau kan de werkgever een aanvraag indienen voor (een deel van) zijn werknemers. Daarbij zouden de individuele WW-rechten van de werknemers kunnen worden betrokken. Een regeling op werknemersniveau leent zich beter voor kleinere crises en staat maatwerk toe. Bij een regeling op werkgeversniveau wordt een aanvraag ingediend voor het gehele personeelsbestand. Een koppeling met individuele WW-rechten is daarbij niet mogelijk. Een regeling op werkgeversniveau is naar zijn aard grover en beter geschikt voor een grote crisis.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2021-0000179109 | 22-11-2021

Belastingheffing box 3 geen individuele en buitensporige last gezien vermogen en inkomen

Belastingheffing is een inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom. Een dergelijke inbreuk is toegestaan als er een redelijke verhouding bestaat tussen het algemene belang en de bescherming van individuele rechten. Dat is niet het geval als een persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Bij de beoordeling van wat in het algemeen belang is en bij de keuze van middelen om dit belang te dienen komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe.

Volgens de Hoge Raad moet de rechter bij de beoordeling of een belastingplichtige door de box 3-heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last die heffing bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene. Daarbij moet in aanmerking worden genomen of en in hoeverre de betrokkene een zodanig laag inkomen heeft dat hij op zijn vermogen moet interen om de belasting te voldoen.

De vermogensrendementsheffing van box 3 vormde voor het jaar 2018 geen individuele en buitensporige last voor een echtpaar met een vermogen van ruim € 118.000 en een gezamenlijk belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.470. De belastingheffing over het box 3-vermogen bedroeg € 350 en overtrof daarmee de werkelijke inkomsten uit vermogen van € 79. Het netto besteedbaar inkomen van het echtpaar bedroeg € 41.090. Het moeten betalen van het overschot van € 271 aan box 3-heffing uit dit netto besteedbaar inkomen levert volgens de rechtbank niet een zodanig laag inkomen op dat daardoor op het vermogen moet worden ingeteerd. Om die reden was geen sprake van een individuele en buitensporige last.

Bron: Rechtbank Noord-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBNNE20214893, LEE 20/2245 en 20/2928 | 08-11-2021

Werknemer nam per direct ontslag

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd hoeft niet de mogelijkheid van tussentijdse opzegging te bevatten. Als deze mogelijkheid ontbreekt, kan de werknemer alleen eerder opzeggen wanneer sprake is van een dringende reden.

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd liep tot en met 31 juli 2021. Op 21 juni 2021 heeft de werkgever de werknemer schriftelijk meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Op 30 juni deelde de werknemer aan de werkgever mee dat hij per direct ontslag nam. De werkgever wees de werknemer erop dat de arbeidsovereenkomst niet tussentijds kon worden opgezegd. De werknemer is desondanks niet meer op het werk verschenen. De werkgever vorderde in een procedure bij de kantonrechter betaling van de gefixeerde schadevergoeding. Deze vergoeding is een bedrag gelijk aan het loon in geld over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben als deze van rechtswege zou zijn geëindigd. De kantonrechter kende deze vordering toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2021.

Daarnaast vorderde de werkgever terugbetaling van een onverschuldigde (loon)betaling wegens teveel opgenomen vakantiedagen. De kantonrechter wees ook deze vordering toe, omdat de werknemer erkende teveel verlofdagen te hebben opgenomen.

Bron: Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLINLRBROT202111013, 9387832 VZ VERZ 21-13983 | 02-11-2021